This publication is in Dutch, there is no English translation!
August 11, 2017

Toelichting bij Kerngegevenstabel

Deze toelichting is bedoeld om de cijfers en begrippen te verduidelijken. De toelichting is hieronder ook als PDF-bestand te downloaden.

Toelichting prijzen, lonen en koopkracht

Nationale Consumentenprijsindex (cpi, alle huishoudens)
De gemiddelde prijs op jaarbasis van een pakket goederen en diensten, 2006=100.

Geharmoniseerde consumentenprijsindex (hicp)
De geharmoniseerde consumentenprijsindex (hicp) is een Europese prijsindex die is ontwikkeld om de inflatiecijfers van de lidstaten van de Europese Unie met elkaar te vergelijken. De bestaande nationale indices zijn ongeschikt om prijsveranderingen in de lidstaten met elkaar te vergelijken omdat de berekeningsmethoden te veel van elkaar verschillen. Eurostat, het statistische bureau van de Europese Unie, heeft in samenwerking met de statistische bureaus van de lidstaten richtlijnen opgesteld voor de berekening van de geharmoniseerde index. Het belangrijkste verschil tussen de nationale Consumentenprijsindex (cpi) en de hicp is de samenstelling van het pakket goederen en diensten waarop beide indices zijn gebaseerd. Verder geldt dat de cpi betrekking heeft op uitgaven van Nederlanders in Nederland en in het buitenland. De hicp heeft betrekking op uitgaven in Nederland door Nederlanders en buitenlanders.

Inflatie, geharmoniseerde consumentenprijsindex (hicp)
De ontwikkeling van het gemiddelde niveau van de geharmoniseerde consumentenprijsindex in het ene jaar t.o.v. het gemiddelde niveau van de geharmoniseerde consumentenprijsindex in het voorgaande jaar, in procenten.

Afgeleide nationale consumentenprijsindex (cpi, alle huishoudens)
De afgeleide nationale consumentenprijsindex is de nationale consumentenprijsindex geschoond voor de invloed van kostprijsverhogende en consumptiegebonden belastingen.

Contractlonen bedrijven 
De gemiddelde stijging van de lonen bij bedrijven volgens de cao's.

Contractlonen marktsector
De gemiddelde stijging van de lonen in de marktsector (bedrijven exclusief gezondheids- en welzijnszorg)  volgens de cao's.

Loonvoet bedrijven
De gemiddelde stijging van de verdiende lonen bij de bedrijven, inclusief de sociale lasten die de werkgever moet afdragen.

Bruto modaal inkomen
Vanaf 2013 is het modale inkomen het meest voorkomende inkomen. Het wordt berekend als 79% van het gemiddelde inkomen per arbeidsjaar, waarbij de 79% bepaald is met een historische cijferreeks. Tot en met 2012 is het een bruto inkomen net onder de maximumpremie-inkomensgrens van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Voor 2012 is de maximumpremie-inkomensgrens aangehouden zoals die gold bij het CEP2011 toen de premie-inkomensgrens Zvw nog niet was verhoogd naar de maximum-premie-inkomensgrens werknemersverzekeringen.

Koopkracht modaal, alleenverdiener
Ontwikkeling van het vrij besteedbaar inkomen, gecorrigeerd voor de inflatie, van een huishouden bestaande uit een alleenverdiener die werkzaam is in de marktsector tegen een modaal inkomen, een niet-werkende partner en twee kinderen tussen 6 en 11 jaar.

Koopkracht (statisch, mediaan alle huishoudens)
De statische koopkracht houdt geen rekening met overgangen zoals promotie, baanverlies, samenwonen, scheiden en gezinsuitbreiding. Dit in tegenstelling tot de dynamische koopkracht waarin deze overgangen wel worden meegenomen. De mediaan is de middelste van de naar grootte gerangschikte koopkracht van huishoudens. Dat wil zeggen dat de helft van alle huishoudens een hogere koopkracht heeft en de helft een lagere koopkracht.

Prijs nieuwbouwwoningen
De prijsstijging van nieuwbouwwoningen.

Prijs bruto binnenlands product
De prijsstijging van het bruto binnenlands product.

Prijs Nationale bestedingen
De prijs van het aggregaat van consumptieve bestedingen en investeringen.

Prijsconcurrentiepositie
De prijsconcurrentiepositie is gedefinieerd als de concurrentenprijs minus de uitvoerprijs van binnenslands geproduceerde goederen.

Arbeidsinkomensquote bedrijven
De arbeidsinkomensquote (AIQ) meet het aandeel van arbeidsinkomsten in de economie. Het is daarmee een belangrijke indicator voor de vraag, waar de verdiensten in onze economie terechtkomen. Het totale inkomen uit arbeid is daarbij gelijk aan de totale beloning van werknemers, plus de inkomsten uit arbeid van zelfstandigen.

Toelichting prijsmutaties van de overheid / collectieve sector

Prijs overheidsconsumptie
Dit is de gemiddelde stijging van de prijzen van de netto materiële consumptie, de lonen en salarissen en de uitkeringen in natura van de collectieve sector.

Prijs overheidsconsumptie, netto materieel (imoc)
Dit is de gemiddelde stijging van de prijzen van de netto materiele consumptie van de collectieve sector (zie ook toelichting op definitie van collectieve sector). De netto materiële consumptie is gelijk aan de som van de lopende aankopen van goederen en diensten (bijvoorbeeld kosten van energie, huisvesting, kantoorartikelen, uitzendkrachten), de afschrijvingen (bijv. die op infrastructuur, gebouwen, wagen-park en computers) en de verkopen (bijv. schoolgelden, reinigingsrechten, verkopen sociale werk-plaatsen, vergoeding van de EU voor het innen van de invoerrechten, bouwleges en verhuur van schoolgebouwen door gemeenten aan het bijzonder onderwijs).

De imoc wordt vaak gebruikt voor het infleren van meerjarige/toekomstige contracten, afspraken en begrotingen in constante prijzen. Voorbeelden hiervan zijn de prijscompensatie door het ministerie van Financiën aan andere ministeries voor uitgaven aan goederen en diensten (m.u.v. investerings-goederen) en het infleren van vele contracten van lokale overheden (gemeenten, provincies, water-schappen) met derden, bijvoorbeeld over de huurprijs van schoolgebouwen en sporthallen.

Er bestaan eigenlijk meerdere imoc's, nl. van ramingen op verschillende momenten van deze index. Voor de prijscompensatie door het ministerie van Financiën wordt gebruikt gemaakt van de imoc-ramingen uit het overeenkomstige Centraal Economisch Plan (CEP). Een voorbeeld kan dit het best verduidelijken. De ramingen in het CEP (jaar t) zijn gebruikt voor het uitdelen van de prijscompensatie over jaar t en er is geen sprake van nacalculatie. Voor andere gebruikswijzen wordt wel gebruik gemaakt van latere ramingen of nationalerekeningencijfers. Dit hangt af van de specifieke afspraken tussen de betrokken partijen.

Het definitieve cijfer van de imoc komt met aanzienlijke vertraging beschikbaar. In juli van jaar t zal het CBS in de Nationale rekeningen een voorlopige raming over jaar t-1 publiceren. Een jaar later publiceert het CBS een nader voorlopige raming en in juli jaar t+1 zal het definitieve cijfer over jaar t-1 door het CBS worden gepubliceerd.

De imoc wordt door het CPB geraamd als de samengesteld gewogen prijsmutatie van de materiële overheidsbestedingen, de afschrijvingen en de verkopen van de overheid (zie CPB Document 217, SAFFIER II, 1 model voor de Nederlandse Economie in 2 hoedanigheden, voor 3 toepassingen, zie www.cpb.nl.). De prijsmutatie van de materiële overheidsbestedingen en de verkopen wordt geraamd op basis van ramingen van de gecumuleerde kostenquotes (inclusief margeontwikkeling). Zo werken loonstijgingen voor 74% door in de prijs van de materiële overheidsbestedingen; bij prijsstijgingen van de invoer van grondstoffen is dit 13%.

Prijs intermediair verbruik van de overheid
Dit is de gemiddelde prijsmutatie van de lopende aankopen van goederen en diensten (bijvoorbeeld kosten van energie, huisvesting, kantoorartikelen, uitzendkrachten) door de overheid. In tegenstelling tot de IMOC, wordt deze prijsindex niet beïnvloed door de prijsmutatie van de overheidsinvesteringen (zoals de prijsmutatie van infrastructuur) en door de prijsmutatie van de verkopen van de overheid. In het Elfde Rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte (2001, p. 78) wordt de prijs intermediair verbruik van de overheid daarom genoemd als alternatief voor de IMOC.

Loonvoet sector overheid
Dit is de gemiddelde loonvoetontwikkeling in de sector overheid (per fulltime equivalent). De loonvoet is inclusief de incidentele loonontwikkeling.  De incidentele loonontwikkeling wordt door vele factoren beïnvloed, zoals de samenstelling van de werkgelegenheid (uitstroom van relatief laag betaalden zoals ID’ers leidt bijvoorbeeld tot een stijging van het gemiddelde loon en dus van het incidentele loon) en aanvullende beloning los van de algemene contractloonontwikkeling.

Prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers
Dit is de gemiddelde stijging van de lonen en salarissen van de collectieve sector exclusief een voortschrijdend gemiddelde van de jaarlijkse incidentele loonstijgingen.

Prijs overheidsconsumptie, netto materieel & lonen en salarissen
Tot voor kort was de prijs van de overheidsconsumptie, andere overheidsconsumptie het samen-gesteld gewogen gemiddelde van de prijs overheidsconsumptie, netto materieel en de prijs van de overheidsconsumptie, lonen en salarissen. Dit is echter niet meer het geval (zie onder). Het samengesteld gewogen gemiddelde kan desgewenst worden bepaald op basis van de gewichten van beide componenten (1/3 netto materieel; 2/3 lonen en salarissen). Bijvoorbeeld: prijs netto materieel is 2% en lonen en salarissen is 5%. Het samengesteld gewogen gemiddelde is 4% (1/3 maal 2% plus 2/3 maal 5%).

Prijs overheidsconsumptie, andere overheidsconsumptie
(Alleen in confrontatie van middelen en bestedingen gepresenteerd): Dit is het gewogen gemiddelde van de prijs overheidsconsumptie, netto materieel en prijs overheidsconsumptie, lonen en salarissen plus een correctie. Deze correctie wordt gemaakt in verband met een nieuwe methode om prijs- en volumemutaties van de onderwijsdiensten te meten. In de (Nederlandse) Nationale rekeningen wordt de prijsmutatie van de output van de overheid bepaald als het samengesteld gewogen gemiddelde van de prijsontwikkeling van de diverse inputs, zoals beloning werknemers, afschrijvingen en aankoop van goederen en diensten (m.u.v. investeringen). Hierbij wordt de arbeidsproductiviteitsstijging gelijk gesteld aan het voortschrijdend gemiddelde van de jaarlijkse incidentele loonstijgingen; deze laatste wordt dus niet als een prijsmutatie maar als een volumemutatie gezien. Met ingang van Nationale rekeningen 2001 wordt de volumemutatie voor de onderwijsdiensten echter bepaald op basis van –ruwweg– de ontwikkeling van het aantal leerlingen. Om aan te sluiten op deze nieuwe methode is daarom nog een correctie nodig op de oude manier van prijsmeting van de overheidsconsumptie.

Prijs overheidsconsumptie, uitkeringen in natura
Dit is de gemiddelde stijging van de prijzen van de goederen en diensten die worden verstrekt als uitkeringen in natura. Voorbeelden van dergelijke uitkeringen zijn Ziekenfondswetuitkeringen, AWBZ-uitkeringen, individuele huursubsidies, de ov-jaarkaart voor studenten en de uitkeringen op basis van de Wet Voorzieningen Gehandicapten.  

Prijs bruto overheidsinvesteringen (iboi)
Dit is de gemiddelde prijsstijging van de bruto investeringen van de collectieve sector (zie ook toelichting op definitie van collectieve sector). De investeringen bestaan onder meer uit infrastructuur, vervoermiddelen, software etc. Cijfermatig staat dit onderbouwd in de Nationale rekeningen in tabel G20. Hierin staan ook de wegingsfactoren, bijv. infrastructuur beslaat ruim 50% van de overheids-investeringen.

De iboi wordt vaak gebruikt voor het infleren van meerjarige/toekomstige contracten, afspraken en begrotingen in constante prijzen, bijvoorbeeld voor de prijscompensatie door het ministerie van Financiën aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat en voor afspraken tussen een gemeente en een wegenbouwer.

Er bestaan eigenlijk meerdere iboi's, nl. van ramingen op verschillende momenten van deze index. Voor de prijscompensatie door het ministerie van Financiën wordt gebruikt gemaakt van de iboi-ramingen uit het overeenkomstige Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB (wordt in april van elk jaar gepubliceerd). Een voorbeeld kan dit het best verduidelijken. De ramingen in het CEP (jaar t) zijn gebruikt voor het uitdelen van de prijscompensatie over jaar t en er is geen sprake van nacalculatie. Voor andere gebruikswijzen wordt wel gebruik gemaakt van latere ramingen/nationalerekeningen-cijfers. Dit hangt af van de specifieke afspraken tussen de betrokken partijen.

Het definitieve cijfer van de iboi komt met aanzienlijke vertraging beschikbaar. In juli van jaar t zal het CBS in de Nationale rekeningen een voorlopige raming over jaar t-1 publiceren. Een jaar later publiceert het CBS een nader voorlopige raming en in juli jaar t+1  zal het definitieve cijfer over jaar t-1 door het CBS worden gepubliceerd.

De iboi wordt door het CPB geraamd op basis van ramingen van de gecumuleerde kostenquotes (inclusief margeontwikkeling (zie CPB Document 217, SAFFIER II, 1 model voor de Nederlandse Economie in 2 hoedanigheden, voor 3 toepassingen, zie www.cpb.nl.). Zo werken loonstijgingen voor 54% door in de investeringsprijs van de overheid; bij prijsstijgingen van de invoer van grondstoffen is dit 12%  (zie tabel 4.3 op pagina 65). Ook wordt rekening gehouden met autonome prijsmutaties, zoals de invoering van btw op openbaarvervoerprojecten.

Prijs nationale bestedingen
Dit is het gewogen gemiddelde van de prijs consumptieve bestedingen (overheid plus huishoudens) en de investeringen (overheid en bedrijven). De prijs nationale bestedingen wordt nu gebruikt voor het bijstellen van de uitgavenkaders in de Rijksbegroting. Voor dit doel worden niet de meest recente ramingen gebruikt, maar –conform de systematiek bij de prijscompensatie van het Rijk (zie imoc en iboi) de ramingen uit het overeenkomstige Centraal Economisch Plan van het CPB.

De collectieve sector
Bevat alle eenheden die voornamelijk gecontroleerd en gefinancierd worden door de overheid. Deze eenheden betreffen uitsluitend niet-marktproducenten. De collectieve sector wordt onderverdeeld in vier subsectoren:

  1. Rijk (ministeries, agentschappen en begrotingsfondsen, zoals Gemeentefonds, Provinciefonds en Infrastructuurfonds).
  2. Overige centrale overheid, zoals universiteiten, product- en bedrijfsschappen en diverse landelijke stichtingen en organisaties. Voorbeelden hiervan zijn onderzoeksinstellingen (NWO), ideële organi-saties (zoals NOVIB, Veilig Verkeer Nederland), verzelfstandigde overheidsdiensten (zoals Informatiebeheergroep) en overige instellingen (o.a. Open universiteit en NS-railinfrabeheer).
  3. Lagere overheid. Deze eenheid omvat lokale bestuurslagen (gemeenten, provincies, waterschappen), verzelfstandigde lokale overheidsdiensten (bijv. bureaus voor arbeidsbemiddeling en politiekorpsen) en privaatrechtelijke lokale instellingen op het gebied van arbeid, maatschappelijk werk, cultuur en onderwijs (centra voor asielzoekers, musea, bibliotheken, scholen voor bijzonder onderwijs en studiebegeleidingsdiensten).
  4. Sociale fondsen. Deze eenheid bestaat uit de diverse wettelijke socialeverzekeringsfondsen (o.a. AOW-fonds en WW-fonds) en de toezichts- en uitvoeringsorganen van de wettelijke sociale verzekering (UWV, Sociale verzekeringsbank, Ziekenfondsraad, bedrijfsverenigingen).

De afbakening van de collectieve sector komt overeen met die van de institutionele sector overheid uit de Nationale rekeningen (een toelichting is ook te vinden in bijlage 4 van de Nationale rekeningen).