This publication is in Dutch, there is no English translation!
June 13, 2016

Op eigen benen? Samenhang van jeugdzorg met het gebruik van WMO-zorg en inkomensondersteuning vanaf het achttiende levensjaar

De recente decentralisaties van jeugdzorg, werk- en inkomensondersteuning van jonggehandicapten met arbeidsvermogen (voorheen Wajong) en delen van de langdurige zorg (voorheen AWBZ) geven, in combinatie met de in 2004 gedecentraliseerde Bijstand, aan gemeenten de mogelijkheid voor integraal beleid rondom zorg en werk- en inkomensondersteuning.

Integraal beleid loont echter vooral wanneer de cliënt problemen heeft op meerdere terreinen. Op verzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Financiën en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten verkent deze studie in welke mate jongeren met een achtergrond in jeugdzorg in hun jongvolwassen leven gebruik maken van gemeentelijke sociale voorzieningen. De analyse laat zien dat veel van deze jongeren te maken hebben met een stapeling van voorzieningengebruik. De decentralisaties bieden voor deze groep dus kansen voor synergievoordelen, hoewel de omvang hiervan nog onbekend is.

De studie volgt alle Nederlandse jongeren die in 2011 18 jaar zijn geworden over tijd tot en met 2014. Figuur 1.1 geeft aan in hoeverre in de groep van deze jongeren de gebruikers van Wajong, Bijstand en AWBZ in 2014 een achtergrond hebben in jeugdzorg. Er blijkt sprake te zijn van een grote overlap. Van de gebruikers van Wajong heeft circa 80% in 2011 gebruik gemaakt van jeugdzorg. Voor Bijstand en AWBZ is dit 40% en 90%. De overlap betreft een groep (verstandelijk) gehandicapten met een achtergrond in jeugd-AWBZ, maar ook een flinke groep uit de provinciale jeugdzorg en GGZ. De cijfers onderstrepen dat jongeren met een achtergrond in jeugdzorg vaak te maken hebben met problemen op meerdere terreinen en dat de recente decentralisaties synergievoordelen kunnen bieden. 

Omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de zorg en ondersteuning, kan een verhuizing van de jongere naar een andere gemeente betekenen dat potentiële synergievoordelen verloren gaan. Voor gemeenten is het bijvoorbeeld minder aantrekkelijk om te investeren in jongeren als de kans groot is dat ze wegtrekken. De analyse laat zien dat jongeren met een achtergrond in jeugdzorg als jongvolwassenen relatief vaak verhuizen naar een andere gemeente, maar dat ze wel vaak in dezelfde regio blijven wonen. Dit suggereert dat intensivering van de bestaande regionale samenwerking kan bijdragen aan een goede afstemming van de zorg en ondersteuning voor de jongere.

Ook binnen de jeugdzorg kan een integrale benadering waardevol zijn. Bij veel jongeren die gebruik maken van jeugdzorg worden meerdere vormen van zorg ingezet, zoals een combinatie van thuisbegeleiding en GGZ. Nu de gemeenten verantwoordelijk zijn voor vrijwel alle vormen van jeugdzorg, kan een goede verbinding tussen de verschillende zorgvormen de zorg doelmatiger maken.

Als laatste toont de analyse een sterke overlap tussen jeugdzorg en speciaal onderwijs, en tussen speciaal onderwijs en later gebruik van gemeentelijke sociale voorzieningen. Gemeenten zijn niet verantwoordelijk voor het speciaal onderwijs, maar de sterke overlap suggereert dat samenwerking tussen gemeenten en scholen kan leiden tot synergievoordelen.

De huidige studie toont een sterke overlap tussen de verschillende voorzieningen, maar kan geen uitspraken doen over de omvang van de potentiële synergievoordelen en de manier waarop deze behaald kunnen worden. Nader onderzoek is nodig naar de effectiviteit van concrete beleidsopties.

Authors