19 december 2006

Turken in Nederland en Duitsland; de arbeidsmarktpositie vergeleken

Turken in Nederland minder vaak aan het werk, maar wel in betere banen dan Turken in Duitsland

Persbericht
Vergelijking van de arbeidsmarktpositie van Turken in Nederland en Duitsland:
  • In beide landen hebben Turken minder vaak een baan dan autochtonen. In Nederland heeft 43% van de Turken in de leeftijd van 17 tot en met 64 jaar een baan (autochtonen 70%), in Duitsland 47% (autochtonen 68%).
  • Turken blijken in beide landen minder vaak een vaste aanstelling te hebben dan autochtonen, maar in Nederland is de achterstand beduidend groter. In Duitsland biedt een tijdelijke baan bovendien meer bescherming dan in Nederland.
  • De gemiddelde beroepsstatus van Turken ligt in Duitsland en Nederland beneden die van autochtonen, maar de achterstand is in Duitsland groter dan in Nederland.
  • Turken in Nederland met dezelfde opleiding als autochtonen hebben minder vaak een baan, maar degenen die werken hebben vaker een baan die bij hun opleidingsniveau past dan Turken in Duitsland.
  • Voor de arbeidsmarktpositie is het van belang dat Turken in Nederland gemiddeld lager zijn opgeleid en een kortere verblijfsduur hebben dan Turken in Duitsland. Daarnaast zijn Turken in Nederland vaker afkomstig uit plattelandsgebieden, terwijl Turken in Duitsland vaker uit steden afkomstig zijn.

Dit zijn enkele conclusies uit de SCP/CPB-publicatie Turken in Nederland en Duitsland.
De arbeidsmarktpositie vergeleken, een gezamenlijke studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Planbureau (CPB). Auteurs zijn dr. Jaco Dagevos (SCP), dr. Rob Euwals (CPB), dr. Mérove Gijsberts (SCP) en drs. Hans Roodenburg (voorheen CPB).
Internationaal vergelijkend onderzoek kan meer licht werpen op de effecten van beleid op de arbeidsmarktkansen van migranten. Om mogelijke effecten van verschillen in etnische achtergrond zoveel mogelijk te neutraliseren richt het onderzoek zich op personen uit eenzelfde land van herkomst. Het onderzoek is gebaseerd op gegevens uit 2002.

Arbeidsdeelname
De belangrijkste indicator voor de arbeidsmarktpositie is de arbeidsdeelname of nettoparticipatie, dat is het percentage werkenden in de leeftijdsgroep van 17 tot en met 64 jaar. In Nederland heeft 43% van de Turken in die leeftijdsgroep een baan (autochtonen 70%), in Duitsland 47% (autochtonen 68%). De nettoparticipatie voor Turkse mannen in Duitsland ligt 13 procentpunten lager dan voor autochtonen (65% om 78%). In Nederland bedraagt de achterstand 23 procentpunten (58% om 81%), dus nog 10 procentpunten meer. De achterstand in nettoparticipatie van Turkse ten opzichte van autochtone vrouwen is in beide landen met ruim 30 procentpunten ongeveer gelijk. In Nederland werkt 26% en in Duitsland 27% van de Turkse vrouwen, tegen 58% van de autochtone vrouwen in beide landen. De nettoparticipatie van de relatief kleine groep van hoger opgeleide Turken in Nederland wijkt af van het algemene beeld. De hoger opgeleide Turken doen het in Nederland namelijk iets beter dan in Duitsland.

Individuele kenmerken
De achterstand in arbeidsdeelname kan voor een deel worden verklaard uit verschillen tussen Turken en autochtonen wat betreft individuele kenmerkenals opleidingsniveau, leeftijd, samenstelling van het huishouden en beheersing van de Duitse of Nederlandse taal. Om die reden is gekeken naar de arbeidsmarktpositie van Turken in vergelijking met autochtonen met dezelfde individuele karakteristieken. In Nederland zijn de verschillen tussen autochtonen en Turken met dezelfde kenmerken aanzienlijk groter dan in Duitsland. De arbeidsmarktpositie van Turken in Duitsland lijkt meer op die van autochtonen met overeenkomstige kenmerken, alhoewel er ook daar sprake is van een duidelijke achterstand.

Herstructurering en sociale zekerheid
Eén van de redenen voor de geconstateerde verschillen tussen Turken in Nederland en Duitsland ligt in een verschil in de herstructurering van de werkgelegenheid. Die is voor Turken in Nederland ingrijpender geweest dan in Duitsland. Dit geldt met name voor de afname van de werkgelegenheid in de industrie, een sector waarop Turken van oudsher sterk waren georiënteerd. Overtollige werknemers vloeiden massaal af in sociale zekerheidsregelingen zoals de WAO, WW en bijstand, en velen kwamen permanent buiten de arbeidsmarkt te staan.
In Nederland vormde de WAO destijds, ook los van de werkgelegenheidsontwikkeling in de industrie, een gemakkelijke en financieel aantrekkelijke route om de arbeidsmarkt te verlaten. Een vergelijkbare regeling bestond niet in Duitsland. Beide factoren, herstructurering en sociale zekerheid, vormen een gedeeltelijke verklaring voor de relatief lage arbeidsdeelname van Turken in Nederland.

Immigratiebeleid
Substantiële verschillen in het gevoerde immigratiebeleid, met inbegrip van het remigratiebeleid, dragen ook bij aan de verklaring van de relatief lage arbeidsdeelname van Turken in Nederland. Het beleid in Duitsland was aanzienlijk restrictiever en selectiever dan in Nederland. Een grotere selectiviteit bij de werving van Turkse gastarbeiders heeft ertoe geleid dat deze in Duitsland gemiddeld hoger zijn opgeleid en ook vaker afkomstig zijn uit de steden. Dit is bevorderlijk geweest voor hun integratie.
Met enige overdrijving kan men stellen dat Duitsland in het midden van de jaren tachtig door het gevoerde remigratiebeleidwerkloosheid heeft geëxporteerd, terwijl Nederland door het soepele beleid ten aanzien van gezinsvorming en -hereniging juist werkloosheid heeft geïmporteerd. Ook het laten overkomen van een partner uit het herkomstland was in Duitsland gebonden aan strengere eisen met betrekking tot werk en inkomen dan in Nederland.

Andere factoren
Of andere factoren zoals discriminatie, het scholingssysteem of het gevoerde integratiebeleid verantwoordelijk zijn voor de geconstateerde verschillen valt niet met zekerheid te zeggen. Er zijn geen aanwijzingen dat in Nederland vaker wordt gediscrimineerd dan in Duitsland. Het effect van het Duitse leerlingstelsel op de arbeidsdeelname lijkt niet eenduidig positief, zodat een bijdrage aan de verklaring van de gesignaleerde verschillen in arbeidsdeelname niet erg aannemelijk is. Of het Nederlandse integratiebeleid van de jaren tachtig en negentig contraproductief heeft gewerkt is moeilijk hard te maken. Daarvoor zijn de veronderstelde effecten van beleid op de geringe geneigdheid om Nederlands te leren waarschijnlijk niet groot genoeg geweest. Datzelfde geldt voor de gedachte dat het Nederlandse beleid de gerichtheid op de eigen groep zou hebben bevorderd.
Het valt niet uit te sluiten dat nog andere factoren van invloed zijn op de geconstateerde verschillen tussen Turken in Nederland en Duitsland. Vooral over de sociaal-culturele integratie (o.a. de aard van sociale netwerken, mate van modernisering) en aspecten van arbeidsoriëntatie (o.a. gerichtheid op werk, intensiteit zoekgedrag, kennis van de arbeidsmarkt) ontbreken echter de benodigde gegevens. Dit geldt in het bijzonder voor de Turken in Duitsland.

Contactpersonen

Lees ook het bijbehorende persbericht.

Het verband tussen integratie en arbeidsmarktpositie is twee ledig. Naarmate men beter is geïntegreerd, zal men doorgaans betere perspectieven hebben op de arbeidsmarkt. En wie eenmaal deelneemt aan betaalde arbeid, zal daardoor in het algemeen gemakkelijker verder integreren in de Nederlandse samenleving.

Auteurs

J. Dagevos
Hans Roodenburg
M. Gijsberts

Lees meer over