16 juni 2005

Adverse selection in disability insurance; empirical evidence for Dutch firms

CPB: Tijdelijke meerkosten private uitvoering van de WGA vallen mee

Persbericht
Het Centraal Planbureau (CPB) raamt de tijdelijke meerkosten van volledig private uitvoering van de WGA op circa 850 mln euro in 2006. Uitgangspunt hierbij is een instroom in de WGA met 18 000 personen. Cumulatief over de periode 2006-2015 bedragen de meerkosten circa 3,5 mld euro.

Het eerder door het Ministerie van SZW gepubliceerde cijfer van 6 mld euro voor de rentehobbel kan dus neerwaarts worden bijgesteld. In een hybride stelsel is de netto rentehobbel in 2006 circa 250 mln euro indien 30% van de bedrijven zou kiezen voor eigenrisicodragerschap; gecumuleerd over de periode 2006-2015 wordt dit dan ruim 1 mld euro.

Benadrukt moet worden dat rentedekking een verzekering structureel bezien niet duurder maakt. Wel worden de premiebetalingen in de tijd naar voren gehaald, waardoor bij aanvang tijdelijk sprake zal zijn van een lastenverzwaring. Structureel bezien is de vraag of private uitvoerders een betere verhouding tussen kosten en effectiviteit kunnen bieden dan publieke uitvoerders overigens van meer belang dan de omvang van de rentehobbel.

Dit schrijft het CPB in de zojuist verschenen CPB Notitie Beoordelingen van WGA-berekeningen naar aanleiding van verzoeken van Kamer. De notitie beantwoordt vragen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) naar aanleiding van het wetgevingsoverleg Wet WIA van maandag jl., 13 juni 2005. De WGA is de Werkhervattingsregeling voor Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten in het nieuwe verzekeringsstelsel tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico, de Wet WIA (Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen).

Op verzoek van SZW heeft het CPB ook een beoordeling gemaakt van de brief van 10 juni jl. van het Verbond van Verzekeraars over private uitvoering van de WGA. De ramingen van de kostenvoordelen van private uitvoering van de WGA in deze brief worden niet als plausibel beoordeeld. Het Verbond maakt niet aannemelijk dat structureel de premie bij private uitvoering substantieel lager zal liggen dan bij publieke uitvoering. Een adequate empirische onderbouwing van het ingeboekte reïntegratie-effect ontbreekt. Bovendien is geen rekening gehouden met de hogere uitvoeringskosten van private verzekeraars in vergelijking met het UWV. De door het Verbond geschatte besparingswinst van volledig private uitvoering van ca. 11 mld euro vindt het CPB derhalve discutabel.

Welke premie bij private uitvoering uiteindelijk zal resulteren, noemt het CPB erg onzeker. Tegenover eventueel succesvollere preventie- en reïntegratie-activiteiten bij private uitvoering staan hogere uitvoeringskosten. Een hybride systeem zou een extra prikkel vormen voor private verzekeraars om de WGA zo efficiënt mogelijk uit te voeren, mits er sprake is van gelijke condities ten aanzien van premiedifferentiatie. Een hybride stelsel kan zo een zekere veiligheidsklep vormen voor het geval private premies onverhoopt structureel hoger zouden uitvallen dan de publieke premie.

Tegelijk met de aan SZW verzonden WGA-notitie komt vandaag een CPB Discussion Paper uit, waarnaar verwezen wordt in de notitie.

Bedrijven met laag arbeidsongeschiktheidsrisico stappen vaker uit publieke WAO
De huidige systematiek van premiedifferentiatie in de WAO (PEMBA) vermindert onderlinge subsidies tussen groepen bedrijven met een verschillend WAO-risico, doch heft deze niet geheel op. Groepen bedrijven met relatief hoge risico's zijn netto ontvangers van deze kruissubsidies en groepen bedrijven met relatief lage risico's zijn netto betalers. Gesteld voor de keuze in het publieke stelsel te blijven of daaruit te treden, zullen vooral bedrijven met relatief lage risico's daarom geneigd zijn het publieke systeem te verlaten. Empirisch onderzoek bevestigt deze conclusie. Op termijn zal dit kunnen leiden tot een stijging van de publieke premies.

Dit concludeert CPB-onderzoeker Anja Deelen in het CPB Discussion Paper 'Adverse selection in disability insurance: empirical evidence for Dutch firms'. Voor dit onderzoek heeft zij gebruik gemaakt van omvangrijke administratieve bestanden van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de periode 2000-2002.

Averechtse selectie, dat wil zeggen dat vooral de bedrijven met lagere risico's overstappen van het publieke systeem op private verzekering, zou kunnen worden verminderd door de publieke gedifferentieerde WAO-premies zo te berekenen dat deze meer actuarieel fair zijn op de lange termijn. Een meer faire premie kan worden verkregen door voor elke risicogroep, bijvoorbeeld per sector, de premie te variëren rondom een eigen rekenpercentage dat de gemiddelde lasten (het lange-termijnrisico) van die groep weerspiegelt. Het gevolg van een meer faire publieke premie zal naar verwachting zijn dat het risicoprofiel van de groep uitstappers meer overeenkomstig wordt aan dat van de groep publiek verzekerde bedrijven.

Naast kruissubsidies zijn ook andere factoren bepalend voor de keuze al dan niet in het publieke systeem te blijven, zoals transactiekosten, risico-aversie en het verschil in effectiviteit en efficiency in de uitvoering van de verzekering tussen publieke en private uitvoerders. Eventuele kostenverschillen tussen private en publieke uitvoerders kunnen wel eens een veel beslissendere factor worden voor het 'opting out' gedrag dan de kruissubsidies tussen risicogroepen die in dit onderzoek centraal staan. Het onderzoek heeft zich echter niet gericht op de vraag of publieke of private uitvoerders effectiever zijn.

Contactpersonen

Dit paper analyseert de beslissing van werkgevers om uit de publieke WAO-regeling te stappen ('opting out'), gebruikmakend van een groot paneldatabestand voor de jaren 2000-2002. 

De kruissubsidies die werkgevers betalen of ontvangen onder het huidige PEMBA-systeem blijken een rol te spelen bij de beslissing om al dan niet uit te stappen. Aangezien deze kruissubsidies samenhangen met het arbeidsongeschiktheidsrisico van het bedrijf op lange termijn, is dit een indicatie voor de aanwezigheid van averechtse selectie.

Dat wil zeggen dat bedrijven met een hoog arbeidsongeschiktheidsrisico (netto-ontvangers van kruissubsidies) geneigd zijn om publiek verzekerd te blijven, terwijl bedrijven met een laag arbeidsongeschiktheidsrisico (netto-betalers van kruissubsidies) geneigd zijn om uit het publieke systeem te stappen. Deze bevindingen worden ondersteund door het feit dat ook risico-gerelateerde karakteristieken van bedrijven, zoals de sector en de samenstelling van het werknemersbestand naar leeftijd en geslacht, bijdragen aan het verklaren van de opting-out beslissing.

Averechtse selectie zou kunnen worden verminderd door de gedifferentieerde wao-premies zo te berekenen dat deze meer 'actuarieel fair' zijn op de lange termijn. Het gevolg zal naar verwachting zijn dat het risico profiel van uitstappers meer gaat lijken op dat van publiek verzekerde bedrijven.