14 april 2008

Een analyse van de groei van de formele kinderopvang in het recente verleden en in de nabije toekomst

Voorspelling groei kinderopvang van 2% niet van CPB afkomstig

Persbericht
In de Volkskrant van vandaag, 14 mei 2008, staat dat Staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft gezegd dat het Centraal Planbureau (CPB) geraamd heeft dat het gebruik van formele kinderopvang door ouders in 2007 met 2% zou groeien.

Waar dit cijfer vandaan komt is niet duidelijk, maar het CPB heeft dit percentage niet geraamd.

In bijgaande CPB Notitie analyseert het CPB de groei van de formele kinderopvang in het recente verleden en de nabije toekomst.

Minimaal vier factoren hebben vermoedelijk een belangrijke rol gespeeld bij de groei van de formele opvang over deze periode:

a. De groei in de vrouwenparticipatie. Over de periode 1994-2004 groeide het arbeidsaanbod van vrouwen tussen de 20 en 45 jaar met 1,7% per jaar. Daarbij kan er sprake zijn van een toenemend belang van de vrouwenparticipatie voor de formele kinderopvang. De eerste uren/dagen kunnen wellicht nog overbrugd worden door de informele opvang door familie (‘opa en oma’) of bekenden, maar op een gegeven moment komt de formele opvang of de betaalde oppas in beeld.

b. Een daling van de prijs van formele opvang. Ouders met een gesubsidieerde plaats van de gemeente of een bedrijfsplaats ontvingen meer subsidie dan ouders die geen gesubsidieerde plaats konden krijgen (en dan slechts een deel van de kosten van kinderopvang van de belasting mochten aftrekken). Het aantal bedrijfsplaatsen is over de periode tot en met 2004 fors gestegen (tussen 1994 en 2001 steeg dit aantal van 25 duizend naar 82 duizend) en daarmee is ook de gemiddelde prijs van formele opvang voor ouders gedaald. Helaas beschikken wij niet over de benodigde informatie om een inschatting te maken van de gemiddelde prijsdaling over bovengenoemde periode.

c. Een daling van de wachtlijsten in de formele opvang. Het aanbod van formele opvang heeft lange tijd achter gelopen bij de vraag naar formele opvang. Volgens gegevens van SGBO (zie CPB, 1998, Macro Economische Verkenning 1999, Den Haag, p. 130) stonden er in 1990 bij een gebruik van 31 duizend voltijdsplaatsen 40 duizend ‘voltijdsplaatsen’ op de wachtlijst, 130% van het gebruik. In 1994 was dit gedaald naar 49%, in 1996 naar 39% en volgens SEO/SCP (2003) in 2002 rond de 18% voor KDV en 14% voor de BSO. Voor zover deze daling inderdaad het vervullen van latente vraag weerspiegelt, en niet alleen het opschonen van de wachtlijsten, heeft de daling van rantsoeneringen substantieel bijgedragen aan de groei van de formele kinderopvang. Dit is relevant omdat verwacht mag worden dat een dergelijke daling van de wachtlijsten/rantsoenering zich in de toekomst niet meer voor zal doen.

d. Een verschuiving in de voorkeuren ten faveure van formele kinderopvang. Gaandeweg heeft de formele kinderopvang haar kinderziektes overwonnen, en wordt formele kinderopvang steeds minder als noodzakelijk kwaad gezien door ouders bij arbeidsparticipatie (hierbij zij wel opgemerkt dat nog vrijwel geen ouder gebruik maakt(e) van formele opvang om redenen anders dan arbeidsparticipatie). Daarbij kijken ouders wellicht naar de norm in een groep van ‘peers’, waarbij een steeds groter deel van de ‘peers’ gebruik maakt van formele opvang.

Lees meer over