1 juli 1999

Het Vijfde Kaderprogramma voor R&D van de Europese Unie

Hoe effectief zijn Europese R&D-subsidies?

Persbericht
Europese subsidies voor Speur- en Ontwikkelingswerk (R&D) zijn effectief als zij ervoor zorgen dat nuttig onderzoek wordt gedaan dat zonder Europese subsidie niet uitgevoerd zou zijn, bijvoorbeeld omdat de opbrengsten van de nieuwe kennis zouden weglekken naar andere landen, of omdat het slagen van het onderzoeksproject zeer onzeker is.

Europese R&D-subsidies zijn niet effectief als zij geen extra onderzoek uitlokken, bijvoorbeeld omdat de subsidies in de plaats komen van R&D-investeringen door bedrijven, of als zij beter vervangen kunnen worden door andersoortige beleidsmaatregelen.
De effectiviteit van het Europese R&D-subsidieprogramma is moeilijk te meten. Een nieuw voorstel om toch een indicatie van de effectiviteit te verkrijgen bestaat uit een analyse van de R&D-projecten die net niet in aanmerking zijn gekomen voor Europese subsidie: worden deze projecten ook zonder subsidie uitgevoerd, dan moet de effectiviteit van het subsidieprogramma betwijfeld worden.

Dit concludeert het Centraal Planbureau in een onderzoek naar de economische argumenten voor en tegen Europese subsidiering van R&D. De Europese Unie geeft omvangrijke steun aan R&D-projecten via het Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (kortweg: het Kaderprogramma), de komende vier jaar voor zo'n 15 miljard euro.

Er zijn belangrijke argumenten voor Europese subsidiering van R&D. Innovatoren blijken vaak niet alle baten van hun innovatieve inspanningen naar zich toe te kunnen trekken: kennis lekt weg. Landen zullen daarom te weinig in R&D investeren. Daarnaast kunnen nieuwe producten en productietechnieken belangrijke positieve externe effecten voor andere landen hebben. Bovendien kunnen onderzoeksprojecten zo grootschalig en riskant zijn, dat zij alleen voor rekening en risico van een groep landen uitgevoerd kunnen worden. In bovengenoemde situaties zijn de nationale prikkels om te investeren in R&D onvoldoende, en kan supranationaal R&D-beleid het tekort aanpakken. Het Europese R&D-subsidieprogramma is een voorbeeld van zo'n supranationaal beleidsinstrument.

Er zijn echter ook belangrijke argumenten tegen Europese subsidiering van R&D. Subsidies kunnen, in plaats van extra onderzoek uit te lokken, slechts de onderzoekskosten verschuiven van private partijen (bedrijven, kennisinstellingen) naar de Europese belastingbetaler. Ook kunnen subsidies tot hogere lonen voor onderzoekers leiden in plaats van tot meer onderzoek. Verder kan het zijn dat andere Europese beleidsinstrumenten R&D effectiever stimuleren dan het subsidie-instrument dat doet. Te denken valt aan beleid ter bescherming van intellectueel eigendom, aan mededingingsbeleid, aan scholingsbeleid en aan beleid ter bevordering van de arbeidsmobiliteit van onderzoekers.

Het bepalen van de effectiviteit van het Europese Kaderprogramma voor R&D is niet eenvoudig. Het beperkte aantal bestaande studies geeft nauwelijks een handvat. Een nieuw voorstel is de projecten die net niet in aanmerking voor een Europese R&D-subsidie zijn gekomen, te vergelijken met de projecten die dat net wel is gelukt. Wanneer blijkt dat de net-afgewezen projecten ook zonder subsidie worden uitgevoerd, dan moet de effectiviteit van het EU Kaderprogramma voor R&D betwijfeld worden. Dit voorstel vereist wel dat de Europese Commissie ook de voortgang van de afgewezen projecten volgt.

Lees ook het bijbehorende persbericht.

In dit onderzoek staat zo’n supranationaal beleidsinstrument centraal: het Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling van de Europese Unie, een vier-jarig programma waarvoor 15 miljard euro subsidie beschikbaar is.

De eerste onderzoeksvraag is: welk marktfalen kan dit overheidsingrijpen op supranationaal niveau rechtvaardigen, en welk overheidsfalen kan met deze interventie gepaard gaan. De vervolgvraag is: hoe goed corrigeert het Kaderprogramma voor marktfalen en hoe omvangrijk is het overheidsfalen, met andere woorden: hoe effectief is het Kaderprogramma.

Deugdelijke evaluaties van het Kaderprogramma zijn niet beschikbaar, mede door het ontbreken van indicatoren voor de sociale voordelen van het programma. Dit document stelt een snelle effectiviteitscan voor: vergelijk de projecten die zich marginaal hebben gekwalificeerd voor een FP-subsidie met die projecten die dat maar ternauwernood deden. Als afgewezen onderzoeksvoorstellen toch blijken te worden uitgevoerd, derhalve zonder subsidie ongeveer evenveel sociale voordelen creëren als projecten die maar net recht hadden op overheidssteun, dan dient het Kaderprogramma te worden beoordeeld als ineffectief.

Auteurs

Maarten Cornet

Lees meer over