16 september 2003

Sociaal Europa. Europese verkenning 1

Eén Europees sociaal beleid is nog een brug te ver

Persbericht
Deze eerste verkenning, die op Prinsjesdag verschijnt als bijlage bij de 'Staat van de Europese Unie 2004' besteedt onder meer aandacht aan de publieke opinie in Nederland en andere EU-lidstaten over de Europese integratie. Verder wordt ingegaan op een aantal aspecten van de sociale dimensie van de Europese integratie.

Europese Verkenning 1: Sociaal Europa
Bijlage bij de Staat van de Europese Unie 2004

  • In Nederland bestaat brede steun voor de Europese Unie (EU): 73% van de Nederlanders vindt het lidmaatschap van de EU een 'goede zaak'. In Duitsland is dit 59%, in Frankrijk 50% en in het Verenigd Koninkrijk 30%. De betrokkenheid van Nederlanders bij Europa is daarentegen zeer gering. Nog geen derde van de Nederlanders voelde zich eind 2002 gehecht aan de EU.
  • Bij internationale kwesties en grootschalige problemen is een ruime meerderheid van de EU-burgers voorstander van een gemeenschappelijk Europees beleid. De verantwoordelijkheid voor zorg, onderwijs en sociale zekerheid ziet men echter het liefst berusten bij de nationale overheid.
  • Dé Europese verzorgingsstaat bestaat niet. Wel zijn er binnen bepaalde groepenlanden overeenkomsten in de manier waarop zij de verzorgingsstaat hebben ingericht. De verschillende typen verzorgingsstaten groeien in hun beleid in beperkte mate naar elkaar toe.
  • Sociaal beleid hoeft niet per definitie ten koste te gaan van economische prestaties. Binnen de EU slagen vooral Nederland en de Scandinavische landen erin om een relatief gelijke inkomensverdeling te combineren met een hoge participatie en goede economische prestaties. Dit is opmerkelijk, omdat bij afzonderlijk overheidsingrijpen op de arbeidsmarkt (ontslagbescherming, inkomstenbelasting) vaak wel sprake is van een negatief verband tussen sociale en economische prestaties. Zo zijn een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid, een progressieve inkomstenbelasting en een hoge mate van ontslagbescherming gunstig voor sociale cohesie, maar verminderen zij tegelijkertijd de prikkels voor mensen om aan het werk te gaan.
  • De methode van 'open coördinatie', waarin enerzijds gezamenlijke doelstellingen worden geformuleerd, maar anderzijds landen de vrijheid houden om er een eigen beleidsinvulling aan te geven, is voorlopig de enige realistische optie voor de ontwikkeling van sociaal beleid in Europa. Overigens is bij een thema als grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit nadrukkelijk wel een grotere rol voor de EU weggelegd.

Dit zijn enkele conclusies uit Sociaal Europa, de Europese Verkenning die op verzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken gezamenlijk is opgesteld door het Centraal Planbureau (CPB) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Deze eerste verkenning, die op Prinsjesdag verschijnt als bijlage bij de 'Staat van de Europese Unie 2004' besteedt onder meer aandacht aan de publieke opinie in Nederland en andere EU-lidstaten over de Europese integratie. Verder wordt ingegaan op een aantal aspecten van de sociale dimensie van de Europese integratie.

Meerderheid Nederlandse bevolking steunt lidmaatschap EU
Evenals in voorgaande jaren behoort Nederland in 2003 tot de landen met de grootste steun voor de Europese Unie: 73% van de Nederlanders vond het EU-lidmaatschap 'een goede zaak', tegen 59% van de Duitsers, 50% van de Fransen en 30% van de Britten. De betrokkenheid bij Europa is in ons land echter gering: nergens anders werd nieuws over de EU met zo weinig aandacht gevolgd. Verder voelde nog geen derde van de Nederlanders zich eind 2002 gehecht aan de EU. In Duitsland was dit 46%, in Frankrijk 53% en in het Verenigd Koninkrijk 27%. Bij de Europese verkiezingen van 1999 was alleen in het Verenigd Koninkrijk (23% van de stemgerechtigden) de opkomst lager dan in ons land (30%).

Voorkeur voor nationale overheid bij zorg, onderwijs en sociale zekerheid
Bij internationale kwesties en grootschalige problemen (milieubescherming, strijd tegen drugs, hulp aan economische achterstandsgebieden) is een (ruime) meerderheid van de EU-burgers voorstander van een gemeenschappelijk Europees beleid. Gaat het echter om de klassieke terreinen van de verzorgingsstaat, zoals zorg, onderwijs en sociale zekerheid, dan overheerst een voorkeur voor nationaal beleid.

Vier typen verzorgingsstaten in de EU
In de Europese Unie komen vier typen verzorgingsstaten voor:

  1. de liberale verzorgingsstaat, met de minst genereuze collectieve voorzieningen (Verenigd Koninkrijk en Ierland);
  2. de sociaal-democratische verzorgingsstaat, vooral gericht op het verkleinen van inkomensverschillen en een groot aanbod van collectieve voorzieningen (Scandinavië);
  3. de corporatistische verzorgingsstaat die de nadruk legt op sociale verzekeringen voor werknemers (Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Luxemburg en België)
  4. de mediterrane verzorgingsstaat, met beperkte voorzieningen om een basisinkomen te garanderen (Griekenland, Spanje, Portugal en Italië).

De invloedrijke Deense socioloog Esping-Andersen kenschetst de Nederlandse verzorgingsstaat als een hybride, met zowel sociaal-democratische als corporatistische kenmerken.

Sociaal beleid ontwikkelen via 'open coördinatie'
Tijdens de Europese top van Lissabon in 2000 heeft de Europese Raad afgesproken om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden via de methode van de 'open coördinatie'. Volgens die methode ontwikkelt de EU zelf geen beleid, maar wisselen de lidstaten informatie en kennis uit en stellen aan de hand daarvan Nationale Actieplannen op, waarin zij aangeven hoe zij de doelstellingen denken te gaan realiseren. De verschillen tussen de verzorgingsstaten klinken ook hierin door. Zo leggen de Scandinavische landen de nadruk op arbeidsdeelname door allen, terwijl de mediterrane landen zich sterk maken voor het behoud van de gezinssolidariteit. Toch lijken de landen, als gevolg van gezamenlijke beleidsdoelstellingen, wel wat meer naar elkaar toe te groeien. Dit komt vooral tot uiting in het beleid ter bevordering van arbeidsparticipatie, een doelstelling die van oudsher centraal staat in de sociaal-democratische verzorgingsstaat. Op andere terreinen van sociaal beleid (onderwijs, zorg) is er in verschillende landen een tendens naar liberalisering te bespeuren.

Naar een balans tussen economische en sociale doelstellingen
In Lissabon heeft de EU tevens de ambitie vastgelegd om de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te worden. Dat moet onder meer bereikt worden door het bevorderen van de werkgelegenheid en het verhogen van de productiviteit. De vraag is of deze aspiraties gelijktijdig met de sociale doelstellingen verwezenlijkt kunnen worden. Uit het feit dat de sociaal-democratische verzorgingsstaten een gelijkmatige inkomensverdeling weten te combineren met een hoge productiviteit en een hoge arbeidsparticipatie blijkt dat economische prestaties niet ten koste hoeven gaan van sociale prestaties (en omgekeerd). Paradoxaal genoeg is die spanning wel aanwezig bij afzonderlijke regelingen op de arbeidsmarkt. Zo zijn een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid, een progressieve inkomstenbelasting en een hoge mate van ontslagbescherming gunstig voor sociale cohesie, maar verminderen zij tegelijkertijd de prikkels voor mensen om aan het werk te gaan. Voor veel landen ligt de uitdaging voor de toekomst vooral in het optimaal op elkaar afstemmen van economische en sociale doelstellingen.
Deze uitdaging wordt in de komende decennia urgenter ten gevolge van vergrijzing, immigratie, ontwikkeling van de informatie- en communicatietechnologie, individualisering en een toenemend besef van overheden dat ze door de vormgeving van hun beleid investeerders kunnen trekken. Al deze trends wijzen in dezelfde richting: ze zetten de Europese verzorgingsstaten onder druk en verminderen de mogelijkheden om de economische en sociale doelen met elkaar te verzoenen. Ze vormen daarmee een bedreiging voor met name de sociale cohesiedoelstelling van de Europese Unie.

Eén Europees sociaal beleid voorlopig nog een brug te ver
Impliceren de genoemde trends nu ook een grotere rol voor Europa in het sociaal beleid? Het binnen de Europese Unie geldende beginsel van de subsidiariteit houdt in dat een actieve rol van Europa alleen gewenst is indien dit aantoonbare voordelen voor de lidstaten oplevert ten opzichte van nationaal beleid. Dit lijkt alleen het geval bij het bevorderen van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit en nauwelijks bij het sociale beleid in het algemeen. Zo is er nog geen aanwijzing voor een proces van 'sociale dumping', waarin individuele landen systematisch hun sociale beleid terugschroeven om de binnenlandse arbeidskosten te verlagen en zo bedrijven en talent uit andere landen naar zich toe te trekken. De diversiteit in nationale prioriteiten en regelingen is groot en zal door de uitbreiding van de Europese Unie met tien nieuwe lidstaten in 2004 nog verder toenemen. Geharmoniseerd sociaal beleid wordt dan nog minder aantrekkelijk. Omdat ook de publieke opinie in de Europese Unie een gemeenschappelijk Europees sociaal beleid niet ondersteunt, lijkt 'open coördinatie' voorlopig de beste manier om een Sociaal Europa vorm te geven.

Sociaal Europa. Europese Verkenning I, CPB/SCP, Den Haag, september 2003; bijlage bij de Staat van de Europese Unie 2004, ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag, september 2003, Tweede Kamer 29201-1.

Lees ook het bijbehorende persbericht.

  • In Nederland bestaat brede steun voor de Europese Unie (EU): 73% van de Nederlanders vindt het lidmaatschap van de EU een 'goede zaak'. In Duitsland is dit 59%, in Frankrijk 50% en in het Verenigd Koninkrijk 30%. De betrokkenheid van Nederlanders bij Europa is daarentegen zeer gering. Nog geen derde van de Nederlanders voelde zich eind 2002 gehecht aan de EU.
  • Bij internationale kwesties en grootschalige problemen is een ruime meerderheid van de EU-burgers voorstander van een gemeenschappelijk Europees beleid. De verantwoordelijkheid voor zorg, onderwijs en sociale zekerheid ziet men echter het liefst berusten bij de nationale overheid.
  • Dé Europese verzorgingsstaat bestaat niet. Wel zijn er binnen bepaalde groepen landen overeenkomsten in de manier waarop zij de verzorgingsstaat hebben ingericht. De verschillende typen verzorgingsstaten groeien in hun beleid in beperkte mate naar elkaar toe.
  • Sociaal beleid hoeft niet per definitie ten koste te gaan van economische prestaties. Binnen de EU slagen vooral Nederland en de Scandinavische landen erin om een relatief gelijke inkomensverdeling te combineren met een hoge participatie en goede economische prestaties. Dit is opmerkelijk, omdat bij afzonderlijk overheidsingrijpen op de arbeidsmarkt (ontslagbescherming, inkomstenbelasting) vaak wel sprake is van een negatief verband tussen sociale en economische prestaties. Zo zijn een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid, een progressieve inkomstenbelasting en een hoge mate van ontslagbescherming gunstig voor sociale cohesie, maar verminderen zij tegelijkertijd de prikkels voor mensen om aan het werk te gaan.
  • De methode van 'open coördinatie', waarin enerzijds gezamenlijke doelstellingen worden geformuleerd, maar anderzijds landen de vrijheid houden om er een eigen beleidsinvulling aan te geven, is voorlopig de enige realistische optie voor de ontwikkeling van sociaal beleid in Europa. Overigens is bij een thema als grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit nadrukkelijk wel een grotere rol voor de EU weggelegd.

Dit zijn enkele conclusies uit Sociaal Europa, de Europese Verkenning die op verzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken gezamenlijk is opgesteld door het Centraal Planbureau (CPB) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Deze eerste verkenning, die op Prinsjesdag verschijnt als bijlage bij de 'Staat van de Europese Unie 2004' besteedt onder meer aandacht aan de publieke opinie in Nederland en andere EU-lidstaten over de Europese integratie. Verder wordt ingegaan op een aantal aspecten van de sociale dimensie van de Europese integratie.

Auteurs

Sjef Ederveen
Paul Dekker
Ruud de Mooij
Gerda Jehoel-Gijsbers
Arjan Soede
Jean Marie Wildeboer Schut

Lees meer over