17 december 2020

Ongelijkheid van het jonge kind

Opleiding en inkomen ouders zeer bepalend voor schoolsucces kind

Persbericht
Kinderen van ouders met een lager inkomen of opleidingsniveau beginnen al voor de basisschool met een achterstand en zij halen die gedurende hun schoolloopbaan niet in. Dat blijkt uit het CPB-onderzoek ‘Ongelijkheid van het jonge kind’ dat op 17 december is gepubliceerd. Uit het onderzoek blijkt ook dat de sociaaleconomische achtergrond van de ouders meer zegt over het schoolsucces van een kind dan een eventuele migratieachtergrond.
primary image 740x420

De CPB-onderzoekers combineerden cohortonderzoeken naar de schoolloopbaan van kinderen in de leeftijd 2 – 15 jaar met achtergrondinformatie van het CBS over demografische en sociaaleconomische kenmerken. Daaruit komt naar voren dat kinderen van ouders met een laag inkomen of een lage opleiding al op driejarige leeftijd veel minder goed zijn in reken- en taalvaardigheden dan kinderen van ouders met een hoog inkomen of opleidingsniveau. Vanaf groep 3 nemen de verschillen niet of nauwelijks verder toe, maar ze worden ook niet kleiner. Qua werkhouding en gedrag is er weinig verschil tussen kinderen van ouders met verschillende inkomensniveaus. Kinderen met laagopgeleide ouders daarentegen scoren wel lager op werkhouding en gedrag in de klas.  

Migratieachtergrond

Kinderen met een migratieachtergrond beginnen gemiddeld met een achterstand in taal en rekenen, maar zij maken gedurende hun schooltijd een inhaalslag. Uiteindelijk wijken ze weinig af van hun klasgenoten met een vergelijkbare sociaaleconomische achtergrond zonder migratieachtergrond. Op het gebied van werkhouding en gedrag zijn er al van jongs af aan weinig verschillen tussen kinderen met en zonder migratieachtergrond. 

Verschil naar geslacht

Naast de verschillen in achtergrondkenmerken, zijn de verschillen tussen jongens en meisjes vaak nog groter. Meisjes hebben al vanaf tweejarige leeftijd een voorsprong in taalvaardigheid. Jongens ontwikkelen na zes jaar een voorsprong in rekenen, al neemt deze voorsprong op latere leeftijd weer iets af. Jongens scoren daarnaast vanaf jonge leeftijd beduidend lager op werkhouding en gedrag. Een lagere score hierop betekent bijvoorbeeld dat ze minder nauwkeurig werken of sneller opgeven als iets niet lukt. 

Ongelijkheid verkleinen

Een achterstand in vaardigheden op jonge leeftijd kan nadelig uitpakken voor de latere kansen op de arbeidsmarkt. Daarom is het belangrijk om al in een vroeg stadium ongelijkheid in het onderwijs tegen te gaan. Uit buitenlandse onderzoeken blijkt dat voor- en vroegschoolse educatie en speciale programma’s gericht op kinderen met achterstand, kunnen helpen om de ongelijkheid op jonge leeftijd terug te dringen. In hoeverre dergelijke programma’s in Nederland het verschil maken, is onvoldoende bekend. Daar is aanvullend onderzoek voor nodig. 

Contactpersonen

Lees meer over ongelijkheid in het CEP 2020 ('Ongelijke kansen zijn gemiste kansen', pagina 17) en in de Coronapublicatie 'Schrappen eindtoets groep 8 kan ongelijkheid vergroten'.

17 december 2020
De notitie “Ongelijkheid jonge kind” onderzoekt de ontwikkeling van ongelijkheid in vaardigheden vanaf jonge leeftijd in Nederland. Hierbij worden kinderen van verschillenden groepen met elkaar vergelijken, met name naar het inkomen en opleidingsniveau van hun ouders en naar migratieachtergrond. Dit achtergronddocument bespreekt de data en methoden die in de notitie gebruikt worden, laat aanvullende en gedetailleerdere resultaten zien, en biedt een uitgebreidere versie van het literatuuroverzicht uit de notitie.

De empirische analyse berust op Nederlandse cohortstudies (pre-COOL en COOL) onder kinderen tussen 2 en 15 jaar oud. De cohortstudies bevatten informatie over verschillende vaardigheden, zoals taal, rekenen, werkhouding en gedrag. Deze informatie hebben we aangevuld met achtergrondgegevens vanuit de CBS- microdata.

In het literatuuroverzicht bespreken we per leeftijdsfase – van prenataal tot voortgezet onderwijs – wat bekend is uit internationale literatuur over het ontstaan van ongelijkheden en de mogelijkheden om deze te verkleinen. 

Auteurs

Henk Goris
Roxanne Korthals
Annikka Lemmens
Lisette Swart
17 december 2020
De notitie “Ongelijkheid van het jonge kind” documenteert en bespreekt verschillen in vaardigheden tussen kinderen uit verschillende (socio-economische) groepen in Nederland. De empirische resultaten zijn gebaseerd op data van de pre-COOL en COOL-onderzoeken, Nederlandse cohortstudies die samen kinderen vanaf twee tot vijftien jaar oud volgen. De onderzoeken zijn gedaan tussen 2007 en 2014. Dit achtergronddocument geeft inzicht in de datasets. We linken de pre-COOL en COOL-cohortstudies aan CBS-microdata. Op aanvraag van het OCW en volgens afspraak met Kohnstamm, die de datasets gecreëerd heeft, gebruiken we registerdata om de representativiteit van de cohort-steekproeven, de veranderende compositie, en de redenen voor uitval te onderzoeken.

De pre-COOL-studie volgt één cohort van jonge kinderen vanaf twee jaar oud tot zes jaar oud, met jaarlijkse enquêtes tussen 2010 en 2014. De steekproef is niet ontworpen om representatief te zijn voor Nederland. Kinderen van gezinnen met lagere socio-economische status zijn oververtegenwoordigd. Wij berekenen populatie-gewichten om aanpassingen te kunnen doen voor het verschil in de waarschijnlijkheid om een deelnemer te zijn van deze studie. De studie volgt dezelfde kinderen vanaf het startcohort tot aan zesjarige leeftijd, wat een panel-dataset mogelijk maakt. We vinden echter bewijs voor selectief verloop uit het panel. 

De COOL-studie volgt schoolklassen in intervallen van drie jaar, met metingen in 2007, 2010 en 2013. De COOL-steekproef is ontworpen als een representatieve steekproef van de populatie van Nederlandse schoolkinderen. De steekproef van kinderen in het basisonderwijs is verder nog aangevuld met kinderen met een kansarme achtergrond, wat het mogelijk maakt om betere uitspraken te doen voor specifieke groepen die van bijzonder belang zijn. Wanneer de volledige steekproef (kern en met aanvulling) vergeleken wordt met de registerdata, zien we dat in het basisonderwijs de lagere socio-economische klassen inderdaad oververtegenwoordigd zijn. Dit verandert echter in een oververtegenwoordiging van hogere socio-economische klassen op de middelbare school. Omdat een klas (en niet een leerling) centraal staat in COOL, is COOL niet geschikt voor panelstudies. Leerlingen die blijven zitten, worden bijvoorbeeld uit de steekproef gelaten. Er is ook een significant uitval en daaropvolgende “resampling” van scholen die deelnemen aan de studie. Dit zorgt ervoor dat de grootte van een potentieel panel-cohort afneemt. 

We vinden kleine, maar geen overweldigende verschillen in de verdeling van de metingen als we de verdelingen met en zonder populatie-gewichten vergelijken. Dit is geruststellend voor eerdere onderzoeken die niet de mogelijkheid hadden om de datasets aan te vullen  met informatie uit de CBS-microdata. De populatie gewichten zijn voornamelijk belangrijk wanneer verschillende golven van de pre-COOl en COOL-studies samen worden gevoegd. Binnen de leeftijdsgroepen is de bias van het niet-gebruiken van deze gewichten klein, en zijn de gevonden resultaten aannemelijk. 

Auteurs