20 januari 2004

Vergrijzing en internationale kapitaalstromen

Risico van tegenvallende rendementen op pensioensparen is reëel

Persbericht
Het gevaar dat de opbrengsten van pensioensparen in de toekomst zullen tegenvallen, is niet denkbeeldig. Met het oog op toekomstige vergrijzing proberen alle ontwikkelde landen gelijktijdig meer te sparen voor pensioenen. Hierdoor kunnen goede beleggingsmogelijkheden uitgeput raken en kan het rendement op de besparingen onder druk komen te staan.

Het is twijfelachtig of die spaargelden op grote schaal kunnen worden belegd in opkomende landen, waar de vergrijzing (nog) geen probleem is en nog goede beleggingsmogelijkheden zijn. Kapitaal is lang niet zo mobiel als vaak wordt gedacht. Bovendien zijn de besparingen in snel groeiende landen al vrij hoog, zodat deze landen niet om extra financieel kapitaal zitten te springen.

Dit concluderen de onderzoekers Erik Canton, Casper van Ewijk en Paul Tang van het Centraal Planbureau (CPB) in het CPB Document Ageing and International Capital Flows. Hierin bieden zij een uitgebreid overzicht van de samenhang tussen vergrijzing, besparingen, investeringen en netto kapitaalstromen.

Vergrijzing leidt tot minder investeren èn minder sparen
In de ontwikkelde landen zal vergrijzing de potentiële beroepsbevolking uiteindelijk verkleinen. Lagere werkgelegenheid betekent dat er minder kapitaalgoederen voor werkenden nodig zijn. Vergrijzing heeft niet alleen een drukkend effect op de investeringen. Macro-economische schattingen laten zien dat ook de besparingen flink kunnen afnemen. Hoe vergrijzing het saldo van sparen en investeren zal veranderen, is dan ook moeilijk vooraf te bepalen.
Projecties en modelsimulaties in de economische literatuur laten wèl een duidelijk beeld zien, namelijk dat tot 2010 voor de groep van ontwikkelde landen het spaaroverschot zal toenemen. Ofwel: er zijn meer spaargelden beschikbaar dan nodig voor investeringen. In de periode na 2010 lijkt dit spaaroverschot af te gaan nemen, hoewel de mate en het tempo waarin dit gebeurt, onduidelijk zijn. Deze projecties en modelsimulaties kennen vele onzekere factoren, waaronder het overheidsbeleid en het tempo en het karakter van technische ontwikkeling. In veel landen is het beleid erop gericht om zowel de arbeidsmarktparticipatie van de beroepsbevolking en daarmee de investeringen te verhogen als om besparingen te stimuleren. Zo proberen overheden de arbeidsmarktparticipatie van oudere werknemers te bevorderen en tegelijkertijd te stimuleren dat mensen voor hun eigen pensioen gaan sparen.

Beperkte kapitaalmobiliteit
Een andere onzekere factor is de kapitaalmobiliteit tussen ontwikkelde landen onderling en tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden. De kapitaalmobiliteit blijkt in de praktijk verre van perfect te zijn. Zo bestaat er nog steeds een nauwe samenhang tussen binnenlandse besparingen en investeringen. De redenen voor imperfecte kapitaalmobiliteit zijn waarschijnlijk valutarisico's en fricties op kapitaalmarkten en goederenmarkten. Zo hebben buitenlandse investeerders vaak een informatie-nadeel, bijvoorbeeld rond juridische regelingen en politieke ontwikkelingen. Dit kan onder meer betekenen dat deze buitenlandse investeerders minder snel kunnen reageren op ontwikkelingen en daardoor meer risico lopen. Als zij dit risico als (te) groot inschatten, zullen investeerders er de voorkeur aan geven om op vertrouwde markten te opereren.
Imperfecte kapitaalmobiliteit ondergraaft vooral het idee dat het rijke Noorden op grote schaal pensioenbesparingen in het arme Zuiden kan beleggen. Bovendien is in snel groeiende ontwikkelingslanden de spaargeneigdheid vaak hoog, zodat deze landen extra netto kapitaal uit het Noorden niet hard nodig hebben.

Rente daalt door spaaroverschot
Kapitaal stroomt dan ook vooral tussen ontwikkelde landen onderling. Besparingen en investeringen in deze landen zijn met elkaar verbonden; als sparen en investeren niet in evenwicht met elkaar zijn, zal dat leiden tot een aanpassing van de rentevoet. Als er in de groep ontwikkelde landen tezamen meer wordt gespaard dan geïnvesteerd, zoals de eerder genoemde projecties in de economische literatuur voor de periode tot 2010 laten zien, dan zal de rente dalen. Dit effect wordt versterkt als een groot aantal ontwikkelde landen gelijktijdig probeert pensioenbesparingen te stimuleren. Het rendement op pensioensparen zal dan verder dalen. Tegenover deze lagere opbrengst op pensioensparen kunnen dan wel hogere investeringen staan. Als er meer kapitaalgoederen voor werkenden beschikbaar zijn, valt hun arbeidsproductiviteit en loon hoger uit.
Een tegenvallende opbrengst op pensioenbesparingen betekent dat de last van vergrijzing zwaarder op werkenden zal drukken. Dit maakt hogere arbeidsmarktparticipatie van de beroepsbevolking en grotere investeringen in menselijk kapitaal alleen maar belangrijker.

Hierdoor kunnen goede beleggingsmogelijkheden uitgeput raken en kan het rendement op de besparingen onder druk komen te staan. Het is twijfelachtig of die spaargelden op grote schaal kunnen worden belegd in opkomende landen, waar de vergrijzing (nog) geen probleem is en nog goede beleggingsmogelijkheden zijn. Kapitaal is lang niet zo mobiel als vaak wordt gedacht. Bovendien zijn de besparingen in snel groeiende landen al vrij hoog, zodat deze landen niet om extra financieel kapitaal zitten te springen.

Dit is een Engelstalige publicatie.

Auteurs

Casper van Ewijk
Erik Canton
Paul Tang