Aandeel van de dienstensector rijst de pan uit!
Eugene Verkade
wetenschappelijk medewerker of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy AnalysisOoit, midden jaren tachtig, startte ik bij het CPB bij, wat toen heette, de afdeling bedrijfstakkencoördinatie. Deze afdeling ontwikkelde een model, waarin vijftien bedrijfstakken werden onderscheiden. In het Centraal Economisch Plan werd jaarlijks niet alleen de macro- economische ontwikkeling, maar ook de ontwikkeling van bedrijfstakken als landbouw, industrie, bouwnijverheid, energie, handel, vervoer, commerciële en niet-commerciële diensten en overheid beschreven met al hun onderlinge verbanden. De ramingen bouwden voort op gedetailleerde cijfers van het CBS vanaf begin jaren vijftig. Bedrijfstakspecialisten kregen meer dan honderd pagina’s ruimte voor forse tabellen en bezochten zelf grote bedrijven om de stand van de economie in hun bedrijfstak te doorgronden.
In de jaren negentig ontwikkelden we specifieke modellen voor ruimtegebruik en voor grondstoffen- en energiegebruik die voortbouwden op de beschikbare bedrijfstakkencijfers. Eind jaren negentig stopte het CPB echter met het bedrijfstakkenwerk. De schaarse capaciteit werd voortaan ingezet op het bestuderen en adviseren op het gebied van regulering, concurrentie en marktwerking.
Speurwerk
In 2021 is het CPB begonnen aan een nieuwe langetermijnstudie, die het ruwweg eens in de tien jaar doet. De nieuwe studie zal in het najaar van 2024 verschijnen. Als eerste stap gingen we lang terugkijken. Beperkt speurwerk leverde al in korte tijd verrassend veel cijfers op, die in een mooie publicatie op een rij zijn gezet. En zo verdiepte ik me na lange tijd weer eens in bedrijfstakkencijfers. En wat bleek: de ontwikkeling kan over meer dan vijf eeuwen cijfermatig worden beschreven. De indeling blijft weliswaar alleen beperkt tot landbouw, industrie en diensten en de cijfers voor 1807 hebben betrekking op alleen Holland, maar dat was in die tijd economisch gezien de veruit dominante regio.
Het speurwerk leverde twee interessante inzichten op. Nederland was in de eerste plaats feitelijk in de zestiende eeuw al een diensteneconomie. Meer dan de helft van ons inkomen werd toen al met activiteiten als handel, transport en bankzaken verdiend, tegenover gemiddeld minder dan twintig procent in de landbouw en dertig procent in de industrie. Deze aandelen zijn in de daaropvolgende viereneenhalve eeuw verrassend stabiel gebleven. Qua werkgelegenheid lag het aandeel van de landbouw natuurlijk wel een stuk hoger, want van mechanisatie was eeuwenlang nog geen sprake.
Ten tweede blijkt zich vanaf de wederopbouw na het eind van de Tweede Wereldoorlog een enorme en niet eerder geziene verschuiving in sectoraandelen te hebben voltrokken: groei van de dienstensector en krimp van de landbouw en industrie. Achteraf bezien was dat al zichtbaar bij mijn start bij het CPB, maar de aandelen lagen toen nog wel binnen de historische bandbreedte. In de daaropvolgende decennia hebben die trends zich onverminderd voortgezet. In 2020 is de landbouw sector in aandeel van zowel productie als werkgelegenheid bijna gemarginaliseerd. Het aandeel diensten nadert inmiddels de tachtig procent. In de VS ligt het daar al boven en in Hong Kong nog weer hoger. Waar ligt voor Nederland een bovengrens?
Figuur: Aandelen brede sectoren in bbp en aandelen binnen dienstensector
Verschuivingen
Diensten omvatten inmiddels veel meer dan handel, transport en bankzaken. Niet verwonderlijk is dat daarbinnen het aandeel overheidsdiensten, als onderwijs en openbaar bestuur en kwartaire (niet commerciële) diensten als zorg de afgelopen zeventig jaar geleidelijk is toegenomen. Dat past bij een steeds complexere samenleving met een steeds hoger welvaartsniveau. Diensten winnen ook steeds meer aan belang binnen de waardeketens van industriële activiteiten. De echt grote toename van de afgelopen zeventig jaar zit vooral in tertiaire (commerciële) dienstverlening. Daaronder vallen zowel hoogwaardige producentendiensten zoals bijvoorbeeld research, consultancy, onderhoud en reparatie en telecom als ook arbeidsintensieve minder productieve diensten in de sfeer van horeca, schoonmaak, bezorging en uitzendwerk.
In de komende langetermijnstudie gaan we scenario’s schetsen voor de Nederlandse economie in 2050. Het recente verleden heeft laten zien dat de bedrijfstakkenstructuur in een dergelijke periode behoorlijk verschuift. Welk deel van ons inkomen wordt straks nog buiten de dienstensector verdiend? Wat voor typen diensten willen we in 2050 kunnen leveren? Diensten hebben voor Nederland in elk geval het voordeel dat ze minder ruimte en minder grondstoffen vergen dan landbouw en industrie. Als het om hogere welvaart gaat, zijn natuurlijk verschuivingen richting meer hoogwaardige productieve diensten te prefereren. Dat vraagt echter wel om een gespecialiseerde goed opgeleide bevolking, terwijl de onderwijsprestaties van Nederlandse kinderen op reken- en leesgebied momenteel juist een dalende trend vertonen. Met wat voor dienstenactiviteiten willen we in een dichtbevolkt land in de toekomst ons geld verdienen en wat voor samenhangend beleid is daarvoor nodig? Voor dergelijke vragen zijn inzichten op het niveau van bedrijfstakken wat mij betreft essentieel.
- more about Eugene
Eugene Verkade
wetenschappelijk medewerker of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis
- more about Eugene
Recent CPB columns
- Kinderwetje uit 1874 nog steeds actueel - Frits Bos
- Misverstanden plagen aanpak van productiviteit - Pieter Hasekamp
- De sleutel tot meer woongenot - Jurre Thiel