This publication is in Dutch, there is no English translation!
September 22, 2022
CPB Column - Pieter Hasekamp

Allejongerendag

Photo of Pieter Hasekamp
Dinsdag was het Prinsjesdag. Volgens de geschiedenisboeken stamt de benaming uit de achttiende eeuw en komt deze van de viering van verjaardagen van leden van de stadhouderlijke familie. 'Prinsjes' slaat hierbij op de kinderen van de Oranjegezinden die bij zulke gelegenheden feestelijk gekleed waren.
Pieter Hasekamp
directeur of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis
Photo of Pieter Hasekamp

Feestelijk kledij was er rond het lezen van de Troonrede nog steeds te zien, maar verder is er dit jaar weinig reden tot vreugde. De energiecrisis, de stikstofcrisis, de wooncrisis, de asielcrisis, en nog veel meer – het lijkt er soms op of Nederland steeds dieper wegzakt in een moeras van bestuurlijk onvermogen. Toch was er ook goed nieuws. Waar de augustusraming van het CPB nog uitging van een stijging van het aantal kinderen in armoede naar ruim 300.000 (9,4% van het totaal), daalt dat aantal dankzij het beleid in de Miljoenennota nu naar zo’n 219.000 (6,7% van het totaal). Dat is minder dan het armoedecijfer uit 2021, voorafgaand aan de enorme stijging van de inflatie. 

Armoede

Waarom is dit zo belangrijk? Ik denk dat er weinig zaken zijn waarover iedereen het zo eens is: niemand zou in armoede moeten opgroeien. We kunnen met elkaar van mening verschillen over vermogensverdeling, over stikstof, zelfs over klimaatverandering, maar vrijwel iedereen in Nederland vindt dat alle jongeren zoveel mogelijk dezelfde kansen moeten krijgen. Het coalitieakkoord van dit kabinet geeft uiting aan dat streven: “We nemen maatregelen om het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in vier jaar tijd te halveren en hanteren daarbij een eenduidige, realistische, relatieve definitie van armoede.”

Dat is een stevige ambitie, die erop neerkomt dat het percentage kinderen in armoede in 2025 zou moeten dalen naar 4,5%. Om het mogelijk te maken om ook echt op die doelstelling te sturen, raamt het CPB met ingang van augustus dit jaar voortaan standaard de verwachte ontwikkeling van de armoede, voor alle Nederlanders, maar specifiek ook voor kinderen. Daarbij maken we gebruik van de al langer bestaande armoede-indicator van het Sociaal en Cultureel Planbureau, waar ook het kabinet naar verwijst. Die indicator is gebaseerd op een door het Nibud vastgesteld referentiebudget dat “niet veel, maar toereikend” zou moeten zijn, en wordt jaarlijks geïndexeerd. Voor een alleenstaande met twee kinderen bedroeg dat budget – de armoedegrens – in 2021 ruim 1900 euro per maand, door de snelle stijging van de kosten van het levensonderhoud bedraagt dat in 2023 bijna 2300 euro. En daarbij is nog niet eens volledig rekening gehouden met de ongelijke verdeling van energieprijsschokken.

Probleem

Mensen, en kinderen, vallen dus niet zozeer onder de armoedegrens, maar worden erdoor ingehaald. Dat is naast een maatschappelijk – zoals gezegd, niemand ziet graag kinderen in armoede opgroeien – ook een economisch probleem. Armoede en schuldenproblematiek leiden tot ongelijke kansen. Als we de samenleving opdelen in vijf even grote groepen, gerangschikt naar inkomen, dan hebben kinderen met ouders uit de laagste inkomensgroep bijna drie keer zoveel kans om zelf ook weer in die laagste groep terecht te komen als kinderen met ouders uit de hoogste groep. En de kans om in de hoogste inkomensgroep terecht te komen, bedraagt juist minder dan de helft dan bij de kansrijkste kinderen. Het is aannemelijk dat deze verhoudingen nog schever liggen als we kijken naar kinderen die opgroeien in huishoudens onder de armoedegrens.

Ongelijke kansen zijn gemiste kansen, en brengen hoge kosten met zich mee. Kinderen en jongeren die onder druk van hun thuissituatie hun talenten niet kunnen ontwikkelen en inzetten zijn niet alleen zelf armer, maar maken ook de samenleving armer. En armoede stapelt: problemen met participatie, gezondheid, werk en crimineel gedrag hangen allemaal samen met inkomen, opleiding en sociaal-economische status. Inzet op brede welvaart begint in heel veel opzichten met de aanpak van kinderarmoede en kansenongelijkheid.

Brede welvaart

Voor het CPB en de andere planbureaus is dat ook letterlijk het geval: het opnemen van de armoede-indicator is een eerste concrete stap om in de toekomst meer sturing op brede welvaart mogelijk te maken. Op verzoek van de Tweede Kamer wordt gewerkt aan informatie ten behoeve van de begrotingscyclus – met indicatoren die vooruitkijken, en niet alleen de ontwikkeling uit het verleden monitoren. Natuurlijk, er was al het nodige: ramingen van onder andere economische groei, werkloosheid en koopkracht door het CPB, cijfers over de uitstoot van CO2 en stikstof door het PBL. Maar met deze armoederaming wordt een stap gezet die opvolging verdient.

Inmiddels heeft het kabinet heeft met een fors beleidspakket de geraamde stijging van de kinderarmoede weten om te zetten in een verwachte daling. Is het genoeg? Criticasters kunnen aanvoeren dat veel van de genomen maatregelen tijdelijk van aard zijn, en dat meer dan 200.000 kinderen in armoede nog steeds heel veel is. Anderen zullen erop wijzen dat de overheid nooit alleen de oplossing kan bieden en dat mensen zelf ook verantwoordelijkheid dragen. Beiden zijn waar. Maar feit blijft dat de geraamde daling van de kinderarmoede goed nieuws is, en dat het CPB de verwachte ontwikkeling van de armoedecijfers de komende jaren zal blijven presenteren. Zo kan Prinsjesdag hopelijk steeds meer een dag voor alle jongeren worden.

Pieter Hasekamp

all columns and articles

Pieter Hasekamp

directeur of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis

Get in touch

Read more about