This publication is in Dutch, there is no English translation!
December 23, 2021
CPB Column - Pieter Hasekamp

Omzien en vooruitblikken: wie geven we de ruimte?

Photo of Pieter Hasekamp
Bij mij om de hoek staat de frietkraam van Henk. Vier jaar geleden won Henk een gemeentelijke prijsvraag met het meest aantrekkelijke en duurzame ontwerp voor een nieuwe kiosk. Bijkomend voordeel: verwarming en isolatie, en aansluiting op de waterleiding en het riool. Maar toen begonnen de problemen: omwonenden maakten bezwaar, het ontwerp moest worden aangepast, de gemeente draalde, de bouwkosten stegen. Nu, Kerstmis 2021, staat Henk nog steeds in zijn oude kraam, zonder verwarming en wc, en sjouwt hij elke dag grote jerrycans met water. Dit droevige verhaal illustreert op microniveau een fundamenteel economisch probleem. Nederland kampt met een chronisch gebrek aan ruimte, in de meest brede zin: grondgebruik, kwaliteit van de leefomgeving, beslag op natuurlijke hulpbronnen en gevolgen voor klimaat. Die schaarse ruimte moet verdeeld worden, wat leidt tot botsende belangen. Schiphol kan niet groeien zonder dat dat ten koste gaat van natuur, boeren en omwonenden; de komst van een groot datacentrum verdringt andere gebruikers van het elektriciteitsnet én van landbouwgrond.
Pieter Hasekamp
directeur of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis
Photo of Pieter Hasekamp

Dit essay van Pieter Hasekamp is op donderdag 23 december 2021 ook gepubliceerd op de opiniepagina van Het Financieele Dagblad.

Glansrijke traditie

Dat is niet nieuw. ‘Wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant’, dichtte Bloem. Maar Nederland kent ook een glansrijke traditie als het gaat om ruimtelijke ordening, waarbij belangen zorgvuldig worden gewogen vanuit een langetermijnperspectief. De afgelopen jaren heeft de nationale overheid echter steeds minder regie gevoerd over dat proces, waardoor de verdeling van de ruimte vaker ontaardt in ad-hoc beleid en juridische procedures. Dat zorgt voor vertraging, onnodige kosten, onzekerheid – kortom, de Nederlandse economie betaalt een prijs.

Meer fundamenteel is de vraag hoe bij deze versnipperde besluitvorming het bredere maatschappelijke belang geborgd is. Het Planbureau voor de Leefomgeving concludeerde dit jaar in een rapport dat we op zoek moeten naar een nieuwe balans tussen de gebruikswaarde (economische benutting), belevingswaarde (perspectief van de burger) en toekomstwaarde (ecologische duurzaamheid) van de ruimte in Nederland. Daarbij is het van belang dat het Rijk naast de sturing op proces meer inhoudelijke verantwoordelijkheid neemt.

Dat belang neemt verder toe door de coronacrisis. Door de kans op besmetting en de anderhalve-meter-norm is ruimte schaars geworden op plekken waar dat eerder nauwelijks het geval was: in alle binnenruimtes, van café tot kantoor, maar ook op plaatsen in de buitenlucht waar veel mensen samenkomen. Die schaarse ruimte wordt nu vooral verdeeld via rantsoenering: beperking van openingstijden, sluiting van sectoren, vaak op het laatste moment. Dat beleid lijkt niet langer houdbaar: terecht vragen getroffen ondernemers het kabinet om een perspectief voor de langere termijn.

Dark stores

Dat is des te urgenter omdat economie en samenleving blijvend veranderen in reactie op de pandemie. We werken en winkelen meer digitaal, en zullen dat deels ook in de toekomst blijven doen. Dat verandert ons ruimtebeslag: minder reisbewegingen, vooral in het openbaar vervoer, maar ook met het vliegtuig. Er zal waarschijnlijk minder kantooroppervlakte nodig zijn en minder winkelruimte, vooral in de grote steden. Daar staat tegenover dat we op zoek zijn naar extra woonruimte, en vaker thuis laten bezorgen. Ook dat heeft potentieel grote gevolgen voor de inrichting van Nederland. Willen we flitsbezorgers en ‘dark stores’ ruim baan geven, zoals eerder met Airbnb is gebeurd? Of gaat de overheid nu wel direct reguleren?

In het debat over de ruimtelijke inrichting van Nederland ligt de nadruk nu sterk op de aanbodkant. Kort gezegd: wie mag wat waar bouwen? Het probleem is dat de besluiten daarover nu voor een belangrijk deel op lokaal niveau worden genomen – zie recent nog in Zeewolde. De roep om meer centrale sturing is begrijpelijk en heeft ook een plek gekregen in het nieuwe coalitieakkoord, waarin een nieuwe minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de regiefunctie krijgt over het ruimtelijk beleid. Maar het is nog niet echt duidelijk welke langetermijnvisie straks aan die regie ten grondslag ligt.

Visie gevraagd 

Voor het formuleren van zo’n visie moeten we niet alleen kijken naar de aanbodkant (ruimtelijke ordening) maar ook naar de vraagkant (economische activiteit). In het verleden gold daar een vrij eenvoudige lijn: hoe meer banen, hoe beter. Voor het vestigingsbeleid was elk bedrijf erbij een succes. Maar met een zeer krappe arbeidsmarkt én de schaarse (milieu-)ruimte gaat het niet alleen meer om kwantiteit, maar om kwaliteit. Wélke banen willen we? Welke bedrijvigheid past het best in een brede benadering waarin ook duurzaamheid, effect op leefomgeving en gezondheid, en ruimtebeslag worden meegenomen? Hebben we straks nog behoefte aan een luchthaven die draait op transit-passagiers? Willen we arbeidsmigratie blijven accommoderen voor exportsectoren, zodat Nederland zijn lopende-rekeningoverschot in stand kan houden? Volgens sommigen is het tijd voor een nieuwe industriepolitiek; ik zou het zelf sturen op brede welvaart noemen.

Dit verhaal verschijnt vlak voor kerst. Het kerstverhaal zelf speelt zich af in een stal ‘omdat er voor hen geen plaats was in de herberg’.  Laten we juist in deze tijd omzien naar elkaar – en ruimte reserveren voor de toekomst.

Pieter Hasekamp

all columns and articles

Pieter Hasekamp

directeur of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis

Get in touch