Zo kan Nederland de energietransitie versnellen
Pieter Hasekamp
directeur of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy AnalysisEr is het probleem van collectieve actie: ieders individuele bijdrage is verwaarloosbaar, en op nationaal niveau leiden investeringen alleen tot demping van de temperatuurstijging als vrijwel alle andere landen ook hun bijdrage leveren. Er is ook het probleem van de lange doorlooptijd: CO2-reductie in de toekomst vereist investeringen nu – en van de opbrengsten daarvan zullen niet zozeer wij, als wel de toekomstige generaties profiteren. En er is een fundamenteel onzekerheidsprobleem: we weten nu nog niet welke technologieën succesvol zullen zijn, maar moeten nu wel al keuzes maken.
Wat is in dit licht verstandig beleid? Nederland heeft zich gecommitteerd aan de internationale afspraken, en richt zich op een reductie van de CO2-uitstoot van zestig procent in 2030, en op klimaatneutraliteit in 2050. Maar volgens de meest recente Klimaat- en Energieverkenning tellen de huidige plannen op tot een reductie van maximaal 41 à 52 procent ten opzichte van 1990 (PBL, 2022). Hierbij is er bovendien ook geagendeerd beleid meegenomen waarvoor nu nog geen concrete uitwerking bestaat. Er zijn dus extra inspanningen nodig, waarbij we geremd worden door (het gebrek aan) keuzes uit het verleden: de relatief recente bouw van nieuwe kolencentrales, het achterblijven van investeringen in het elektriciteitsnetwerk, en het niet van de grond komen van experimenten met CO2-opslag.
Welke keuzes kan Nederland nu wél maken? Vanuit economisch perspectief zie ik drie wegen waarlangs de overheid de energietransitie kan versnellen (ik richt me hier op het Nederlandse beleid, maar voor alle drie geldt dat een goed gecoördineerde Europese aanpak grote voordelen heeft).
Ten eerste: beter beprijzen. Het coalitieakkoord kiest vooral voor het subsidie-instrument: boven op bestaande regelingen zoals SDE++ is een klimaat en transitiefonds van 35 miljard euro gekomen, waaruit onder andere maatwerkafspraken met de industrie worden gefinancierd. Dat lijkt goed voor het draagvlak, maar is niet per se de meest effectieve aanpak, omdat bestaande belangen centraal staan. Er blijven op deze manier grote verschillen bestaan in de effectieve CO2-prijs: tussen maatschappelijke sectoren, tussen bedrijfstakken en tussen individuele vervuilers. Daarmee worden er kansen gemist en blijven impliciete subsidies voor fossiele energie – zoals verlaagde energiebelastingen voor grootgebruikers – in stand.
Ten tweede: versterking van de publieke infrastructuur. Daarbij gaat het in ieder geval om het stroomnet, waarvan de noodzakelijke capaciteitsuitbreiding te laat is gestart. Maar de oplossing ligt niet alleen in extra geld, hoogspanningsmasten en kabels; ook regulering en marktordening spelen een rol. Het risico bestaat bijvoorbeeld dat we straks aan de kust veel te veel elektriciteit hebben, vanuit de wind op zee én nieuwe kerncentrales. Dat kan leiden tot knelpunten in infrastructuur, hoge transportkosten en onrendabele investeringen.
Ten derde: het stimuleren van groene technologie. Op dit moment richt het subsidiebeleid zich vooral op opschaling van bewezen technologieën Voor het stimuleren van echt vernieuwende innovaties bestaan er wel generieke regelingen, zoals het Nationaal Groeifonds, maar er zijn weinig middelen specifiek beschikbaar voor groene technologie. Juist op het gebied van groene innovatie is de onderinvestering groter, vanwege de sterke padafhankelijkheden die er bestaan voor koolstofrijke technologieën, zo laten de CPB-onderzoekers Esther Mot en Arjan Trinks in een recent ESB-artikel zien. Het afstemmen van de innovatieprikkels op de Nederlandse klimaatdoelen kan dus synergie creëren en de energietransitie bespoedigen (Mot en Trinks, 2022).
Maar hoe kunnen de prikkels worden afgestemd op groene innovatie? Juist omdat het gaat om nog niet bewezen technologieën, zou stimulering zo veel mogelijk tijdig, tijdelijk en techniekneutraal moeten zijn. Tijdig, omdat er geen tijd te verliezen is en Nederland niet de luxe heeft om lang te kunnen blijven studeren om alle mogelijke opties af te wegen. De urgentie, maar ook de onzekerheid, is daarvoor te groot. Maar vanwege die onzekerheid zullen innovatiesubsidies ook tijdelijk moeten zijn – en er zullen wegen verkend gaan worden die uiteindelijk dood blijken te lopen. Dat is niet erg, als het maar duidelijk is dat ook investeringen in groene technologie verzonken kosten zijn, die nuttige kennis kunnen opleveren maar niet toekomstige keuzes moeten bepalen. De fundamentele onzekerheid over wat er gaat werken, noopt ook tot techniekneutraliteit – er zal ingezet moeten worden op een breed scala van oplossingen, van waterstof tot warmteopslag tot technologieën waarvan we nu nog niet weten dat ze mogelijk zijn. Kortom, we kunnen de kikker helpen uit de pan te springen – maar het is nog onzeker waar hij precies gaat landen.
Pieter Hasekamp
Deze column is op 20 februari 2023 ook gepubliceerd op ESB.nu.
- more about Pieter
Pieter Hasekamp
directeur of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis
- more about Pieter
Recent CPB columns
- Kinderwetje uit 1874 nog steeds actueel - Frits Bos
- Misverstanden plagen aanpak van productiviteit - Pieter Hasekamp
- De sleutel tot meer woongenot - Jurre Thiel