27 maart 2001

Publicatie van hoofdstuk I van het Centraal Economisch Plan 2001

    • exportgroei vertraagt fors
    • consumptie wordt motor van de economische groei
    • koopkrachtstijging dit jaar 6%
    • hoge reële loonstijgingen door krapte op de arbeidsmarkt
    • inflatie tijdelijk hoog in 2001

Na vier jaren met een hoge economische groei van rond de 4%, raamt het Centraal Planbureau (CPB) voor 2001 een nog steeds behoorlijke toename van het bruto binnenlands product (BBP) van 3,25%. De economische groei vertraagt volgende jaar naar verwachting verder tot 2,75%. Hiermee blijft de groei in beide jaren nog boven het Europese gemiddelde. Ook is de verwachte groei nog altijd hoger dan de 2,25% uit het behoedzame scenario voor de huidige kabinetsperiode.
De consumptie neemt in 2001 en 2002 de rol van motor van de Nederlandse economie over van de export. Naar verwachting zal de exportgroei fors vertragen, terwijl de consumptie sterk blijft toenemen, onder meer door de koopkrachtimpuls van de recente belastingherziening.

Dit zijn enige hoofdlijnen van het vandaag openbaar gemaakte inleidende en samenvattende hoofdstuk 1 van het Centraal Economisch Plan (CEP) 2001. Dit hoofdstuk 1 bevat prognoses van het Centraal Planbureau (CPB) voor de ontwikkelingen van de Nederlandse economie en de wereldeconomie in 2001 en 2002.

Groeivertraging uitvoer
De export droeg in belangrijke mate bij aan de hoge economische groei in de afgelopen jaren. Dit jaar zal de bijdrage van de uitvoer naar verwachting lager uitkomen. In de prognoses halveert de groei van de Nederlandse uitvoer (exclusief energie) bijna, van 10% in 2000 tot 5,5% in 2001. Belangrijkste oorzaken zijn een teruggang in de internationale conjunctuur en een verslechtering van de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven.

* Aanzienlijke groeivertraging in wereldeconomie
In de Verenigde Staten kwam eind 2000 een abrupt einde aan een langdurige periode van hoge economische groei. Ook in Azië leidde de teruggang van ICT-gerelateerde activiteiten tot een scherpe groeivertraging. Europa kon zich nog grotendeels aan de malaise onttrekken, maar ook hier lijkt een vermindering van de groei onvermijdelijk. Verwacht wordt dat het dieptepunt van de wereldconjunctuur in de eerste helft van dit jaar wordt bereikt. De groei van de wereldhandel vertraagt in de raming van 13,3% in 2000 tot 6% in 2001 en trekt daarna weer iets aan tot 7,5% in 2002.

* Verslechtering concurrentiepositie door sterkere euro
Voor de concurrentiepositie ten opzichte van landen buiten het eurogebied is de koers van de euro van groot belang. Sinds de introductie van de euro is de koers met zo'n 30% gedaald ten opzichte van de dollar. Belangrijke oorzaak hiervan was de massale kapitaalstroom naar de Verenigde Staten, die mede gevoed werd door het Europese bedrijfsleven dat via schaalvergroting tracht de internationale concurrentiepositie te versterken. De omslag in het groeiverschil tussen Amerika en Europa is een reden om aan te nemen dat de kapitaalstromen dit jaar en volgend jaar minder eenzijdig op de VS gericht zullen zijn. Het CPB voorziet dan ook een versterking van de euro tot gemiddeld 0,96 dollar in 2001 en 0,98 dollar in 2002. Als deze verwachting uitkomt, betekent dat een verslechtering van de prijsconcurrentiepositie van het eurogebied en daarmee van Nederland.

* Verslechtering concurrentiepositie binnen eurogebied
De concurrentiepositie ten opzichte van andere eurolanden is van groot belang omdat het grootste deel van de Nederlandse export naar het eurogebied gaat; in 2000 was dit 63%. De Nederlandse arbeidsmarkt is krap in vergelijking met veel landen in het eurogebied. Dit heeft ertoe geleid dat de loonsom per werknemer in de Nederlandse industrie sinds 1998 aanmerkelijk sterker is gestegen dan bij concurrenten uit het eurogebied. De sterkere stijging is niet gecompenseerd door een grotere toename van de arbeidsproductiviteit. De hogere looninflatie is evenmin gecompenseerd door een verzwakking van de gulden; dat is uitgesloten sinds de elf Europese munten op 1 januari 1999 aaneengeklonken zijn. Per saldo is de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie binnen het eurogebied verslechterd.

Consumptie en koopkracht
De consumptie zal in 2001 naar verwachting met 4,5% toenemen en vormt daarmee een belangrijke motor voor economische groei. Onder meer dankzij de aanzienlijke lastenverlichting die uit de recente belastingherziening voortvloeit, neemt het reëel beschikbaar loon- en uitkeringsinkomen dit jaar zelfs met 6% toe. Omdat deze koopkrachtimpuls met enige vertraging tot besteding zal komen, blijft de consumptiegroei dit jaar enigszins achter bij de inkomensgroei. Daarbij spelen ook de vervroegde aankopen voor duurzame goederen zoals personenauto's een rol. Deze aankopen werden eind vorig jaar gedaan in anticipatie op de verhoging van het BTW-tarief per 1 januari 2001. Mede om deze reden was de koopbereidheid van gezinnen eind 2000 extreem hoog. De daling van de koopbereidheid begin 2001 lijkt vooralsnog te duiden op een terugkeer naar een 'normaal hoog niveau'.
Voor volgend jaar voorziet het CPB een toename van de particuliere consumptie met 4,25%. Met name de vertraagde doorwerking van de koopkrachtimpuls in 2001 leidt ertoe dat de consumptie dan wat harder stijgt dan de groei van het reëel beschikbaar loon- en uitkeringsinkomen van 3,5%.

Inflatie tijdelijk hoog in 2001
De inflatie loopt in 2001 tijdelijk op tot naar verwachting gemiddeld 4%. Enerzijds wordt dit veroorzaakt door een aantal overheidsmaatregelen: verhoging van de indirecte belastingen (met name BTW en Regulerende Energiebelasting) per 1 januari van dit jaar, en het wegvallen van de neerwaartse 'vertekening' van de inflatie vorig jaar door de fiscalisering van de omroepbijdrage. Anderzijds spelen de sterkere stijging van de arbeidskosten en de vertraagde doorberekening van de vorig jaar gestegen invoerprijzen een rol. Geschoond voor het effect van de veranderingen in de tarieven van kostprijsverhogende en consumptiegebonden belastingen, beloopt de inflatie dit jaar naar verwachting 3%.
De oorzaken van de hoge inflatie zijn voor een aanzienlijk deel van tijdelijke aard. Volgend jaar valt het effect van de tariefstijgingen in de indirecte belastingen weg uit het inflatiecijfer. Verder leiden de voorziene daling van de dollarkoers en de afzwakking van de economische groei in de wereld tot een daling van de invoerprijzen dit jaar en volgend jaar. Naar verwachting zal het inflatietempo al in de loop van dit jaar afnemen, om in 2002 terug te zakken tot 2%. Mocht de daling van de dollarkoers minder sterk zijn dan besloten ligt in de raming, dan zal de inflatie in 2002 hoger uitkomen.

Hoge reële loonstijgingen door krapte op de arbeidsmarkt
Onder invloed van de krapte op de arbeidsmarkt stijgen de contractlonen sinds 1998 met 1% tot 1,25% per jaar meer dan de geschoonde inflatie. Ook voor 2001 tekent zich een dergelijke reële contractloonstijging af, bij een verwachte nominale contractloonstijging van 4%. Voor 2002 raamt het CPB een nominale contractloonstijging van 3,25%. Vanwege de lagere inflatie volgend jaar betekent dit een reële toename met zelfs 1,5%.
De aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt brengt het risico mee dat voor volgend jaar hogere loonstijgingen worden afgesproken dan de voorziene 3,25%. In een onzekerheidsvariant zijn de gevolgen van een 1% hogere loonstijging in 2002 berekend. Dit kan volgend jaar onder meer leiden tot een extra toename van de arbeidsinkomensquote (a.i.q.) met 0,4 %-punt. In het centrale pad is al rekening gehouden met een oplopende a.i.q. van 83% in 2000 en in 2001 tot 83,25% in 2002. In 1998 was deze nog 81,8%.
Een toename in de arbeidsinkomensquote zet de winstgevendheid van bedrijven en daarmee de investeringen onder druk. Dit draagt eraan bij dat de werkloosheid niet verder daalt. De werkgelegenheidsgroei zwakt in de prognoses af van 2,5% in 2000 tot 1,75% dit jaar en 1,25% volgend jaar. Het arbeidsaanbod stijgt dit jaar naar verwachting evenveel als de werkgelegenheid; in 2002 stijgt het iets harder: 1,5%. De werkloosheid blijft dan per saldo rond de 3,5%.

Collectieve sector
Bij de gehanteerde beleidsuitgangspunten lopen de collectieve uitgaven ongeveer in de pas met de kaders die ten tijde van het regeerakkoord zijn opgesteld. Met name dankzij lagere rentelasten en lagere uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen is er dit jaar nog f 4 mld ruimte voor extra uitgaven. Volgend jaar verdampt die ruimte echter volledig door de al eerder genoemde verwachte hoge reële loonstijgingen, ook voor de werknemers in de collectieve sector. Aan de inkomstenkant levert de reële loonstijging juist een voordeel op voor de collectieve sector. In combinatie met de hoge economische groei zijn de inkomsten volgend jaar naar verwachting f 32 mld hoger dan in de Miljoenennota 1999 behoedzaam werd geprojecteerd voor het jaar 2002.
Het EMU-saldo, dat wil zeggen het vorderingensaldo van de collectieve sector, bedraagt naar huidig inzicht over de hele kabinetsperiode ieder jaar tussen de 1% en 1,5% van het bruto binnenlands product (BBP), met een incidentele uitschieter van 2,2% BBP in 2000 dankzij de opbrengst van de UMTS-veiling. Dit verklaart in belangrijke mate de ontwikkeling van de staatsschuld, die volgend jaar naar verwachting onder de 50% BBP uitkomt.
Bij deze gunstige cijfers moet bedacht worden dat de conjuncturele situatie in deze kabinetsperiode zeer gunstig is. Het structurele EMU-saldo ligt lager, op 0,5 à 1% BBP in 2002. Becijferingen rond de gevolgen van de vergrijzing voor de collectieve financiën indiceren dat met name de komende tien jaar een begrotingsoverschot van 1% tot 2% nodig is om op lange termijn de oplopende kosten van onder meer de AOW en de zorg te kunnen financieren zonder de collectieve regelingen te hoeven beperken of de belasting- en premietarieven te verhogen.

Bijstelling ten opzichte van concept-CEP
Een maand geleden was de verwachte economische groei in het concept-CEP nog 3% voor 2001. Zoals toen ook al aangekondigd in CPB persbericht 2001/03, zijn de cijfers nadien nog bijgesteld op basis van informatie die in de tussentijd beschikbaar is gekomen. Dit betreft onder meer mee- en tegenvallers in de begrotingsuitvoering 2000 die doorwerken naar latere jaren. Ook is nieuwe informatie over de gasproductie meegenomen.

Onzekerheden
Ramingen zijn altijd met de nodige onzekerheden omgeven. Deze onzekerheden hebben zowel betrekking op ontwikkelingen in Nederland als in de rest van de wereld. Om een indruk te geven van de gevolgen van alternatieve ontwikkelingen in het buitenland, wordt in het CEP een aantal varianten nader uitgewerkt.
Indien het herstel van de groei in de VS later en trager op gang komt dan, kan dat ertoe leiden dat de economische groei in Nederland volgend jaar slechts op 2% uitkomt. Ook de onzekerheid rond de inflatieverwachting is groot: bij een blijvend hoge dollarkoers bedraagt de inflatie volgend jaar mogelijk 3%, terwijl bij een grotere verzwakking van de dollarkoers dan in het centrale pad voorzien de inflatie kan afnemen tot 1%.

Mond- en klauwzeer
Ook actuele ontwikkelingen in binnen- en buitenland kunnen de verwachtingen beïnvloeden. De recente uitbraak van mond- en klauwzeer (MKZ) is hier een voorbeeld van. Deze is nog niet meegenomen in de CEP-berekeningen.
De MKZ-uitbraak heeft gevolgen voor zowel de MKZ-vatbare veehouderij, als voor alle toeleverende en verwerkende bedrijven daaromheen, zoals veevoederbedrijven, slachterijen, vleesverwerkers, zuivelbedrijven, veehandel, transportbedrijven etc. De totale toegevoegde waarde van dit deel van het agrocomplex bedroeg aan het eind van de jaren negentig zo'n 23 miljard gulden, ofwel bijna 3% van het BBP. Bij de raming van de economische gevolgen van deze epidemie moet om te beginnen rekening worden gehouden met een afname van het productievolume en van de productiecapaciteit in het MKZ-vatbare deel van de dierlijke sector. Daarnaast is er ook sprake van een afname van het productievolume in andere sectoren, zoals de toeristische sector (bijvoorbeeld schrappen van evenementen) en de pluimveesector. Voorts zorgt de MKZ-uitbraak voor hogere kostprijzen in de dierlijke sector. Tot slot kunnen de binnenlandse prijzen van MKZ-vee en -vlees dalen als gevolg van uitvoerbeperkingen.
De invloed van de MKZ-uitbraak op de economische groei is sterk afhankelijk van de uiteindelijke omvang van de epidemie. Vanwege de grote onzekerheden is het niet mogelijk om meer dan een zeer ruwe schatting van de economische gevolgen te geven. Als de epidemie beperkt blijft en over ongeveer drie maanden achter de rug is, zal het een effect van in totaal 0,1% BBP met zich mee brengen. In een 'grote MKZ-epidemie'-variant heeft het CPB berekend wat de kosten kunnen zijn als MKZ verder zou uitbreiden tot ongeveer de proporties die thans voorzien worden voor het Verenigd Koninkrijk, en over ongeveer zes maanden achter de rug is. Het effect op het BBP kan dan ongeveer 0,75% bedragen.

  •