22 maart 2010

De aansprakelijkheid van Amsterdamse basisscholen voor CITO-scores: effecten op de leerprestaties

Prestaties basisonderwijs in Amsterdam verbeterd

Persbericht
Sinds 1995 is het gemeentelijk onderwijsbeleid in Amsterdam expliciet gericht op het verbeteren van de leerprestaties, zoals gemeten met de CITO-eindtoets. Na de introductie van dit beleid zijn de prestaties van leerlingen in Amsterdam verbeterd ten opzichte van de prestaties van leerlingen in de rest van Nederland.

Leerlingen in Amsterdam scoren niet alleen hoger op de CITO-eindtoets, maar ook op andere toetsen in taal en rekenen. De verbetering kan niet worden toegeschreven aan strategisch gedrag van scholen.

Dit concluderen CPB-onderzoekers Victoria Chorny en Dinand Webbink in de vandaag verschenen CPB-studie 'The effect of accountability policies in primary education in Amsterdam'. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens van leerlingen uit het basisonderwijs, verzameld in het PRIMA-onderzoek in de periode 1995-2005.

Het Amsterdamse beleid
In het begin van de jaren negentig bestond in Amsterdam grote zorg over de kwaliteit van zowel het basis- als het voortgezet onderwijs omdat de uitval in het voortgezet onderwijs veel hoger was dan in de rest van Nederland. Met de bestuursoverkomsten ´Naar Betere Resultaten´ probeerde de Gemeente Amsterdam de resultaten te verbeteren. Voor het basisonderwijs werd in 1995 het doel geformuleerd om de score op de CITO-eindtoets in Amsterdam naar het landelijk gemiddelde te brengen. Afgesproken werd dat alle scholen gingen meedoen aan de CITO-eindtoets en een plan gingen opstellen om dit doel te bereiken. De inzet van door het Rijk beschikbaar gestelde middelen voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOA) werd afhankelijk gemaakt van de maatregelen die scholen namen en de mate waarin zij het beoogde doel feitelijk wisten te realiseren.

Prestaties op de CITO-eindtoets
De gemiddelde score op de CITO-eindtoets, die kan variëren tussen 500 en 550, is in Amsterdam, na de introductie van het nieuwe beleid, met 5 punten gestegen ten opzichte van de rest van Nederland, en met 4 punten ten opzichte van een steekproef van scholen met veel leerlingen met een lagere sociaal-economische achtergrond. Als rekening wordt gehouden met de sociaaleconomische achtergrond van de leerlingen, scoren deze in Amsterdam in 2005 gemiddeld 1 punt hoger dan het landelijk gemiddelde. De vooruitgang is het grootst bij Nederlandse leerlingen met hoger of gemiddeld opgeleide ouders en bij allochtone leerlingen.

Strategisch gedrag van scholen?
Veel oefenen op de CITO-eindtoets is een mogelijke verklaring voor de winst in Amsterdam. Daarom is in het onderzoek ook gekeken naar de resultaten op een taal- en rekentoets die zijn afgenomen in het PRIMA-onderzoek. Ook op deze toetsen is een verbetering gevonden voor de resultaten van leerlingen in Amsterdam ten opzicht van de resultaten van andere leerlingen in Nederland. De vooruitgang op deze toetsen is kleiner en bedraagt ongeveer 60 procent van de vooruitgang op de CITO-eindtoets. De resultaten van Amsterdamse leerlingen in groep 2, 4 en 6 zijn ook verbeterd ten opzichte van leerlingen in de rest van Nederland.

De onderzoekers hebben ook gekeken naar een tweede vorm van mogelijk strategisch gedrag. Scholen kunnen hogere scores halen door zwakke leerlingen niet te laten deelnemen aan de CITO-eindtoets. In het onderzoek is hiervoor echter geen bewijs gevonden. Na de introductie van het beleid is de deelname aan de CITO-eindtoets in Amsterdam, zowel qua aandeel leerlingen als qua samenstelling, niet veranderd ten opzichte van andere scholen in Nederland. Ook is geen bewijs gevonden voor een toename van het zittenblijven of van het aantal verwijzingen naar het speciaal onderwijs.

Conclusie: reële verbetering van leerprestaties
De relatief sterke vooruitgang op de CITO-eindtoets is een aanwijzing voor een verbetering van specifieke vaardigheden voor het maken van de CITO-toets. Uit de vergelijking van de resultaten op de CITO-eindtoets en op de PRIMA-onderzoeken valt echter af te leiden dat het beleid in Amsterdam wel degelijk geresulteerd heeft in een verbetering van leerprestaties in het basisonderwijs. Het grootste deel van de stijging in de gemiddelde score op de CITO-eindtoets weerspiegelt een reële vooruitgang in de schoolprestaties van Amsterdamse scholieren.

Deze studie onderzoekt de sterke stijging van de scores op de CITO-toets in Amsterdam door Amsterdam te vergelijken met de rest van Nederland en met een steekproef van leerlingen met een lage sociaal-economische achtergrond. Deze publicatie is Engelstalig.

Sinds 1995 is het gemeentelijk onderwijsbeleid in Amsterdam expliciet gericht op het verbeteren van de leerprestaties gemeten met de CITO-toets. We onderzoeken of dit beleid heeft gewerkt met gegevens van het PRIMA-onderzoek, dat resultaten bevat van zowel de CITO-toets als resultaten van toetsen voor taal en rekenen die zijn afgenomen binnen het PRIMA-project.

De prestaties in Amsterdam zijn sterk verbeterd ten opzichte van die in de vergelijkingsgroepen, zowel op de CITO-toets als op de taal- en rekentoets in PRIMA. Ongeveer 60% van de totale vooruitgang op de CITO-toets kan toegeschreven worden aan een algemene verbetering van de leervaardigheden en ongeveer 40% aan specifieke vaardigheden voor het maken van de CITO-test. De prestaties van kinderen in Amsterdam in lagere groepen zijn eveneens verbeterd.

Er is geen bewijs gevonden voor strategisch gedrag van scholen, zoals het uitsluiten van zwakke leerlingen van de toets. Hoewel een deel van de vooruitgang in Amsterdam mogelijk bestaat uit een verbetering van specifieke vaardigheden voor het maken van de CITO-toets, lijkt het beleid in Amsterdam wel degelijk geresulteerd te hebben in een verbetering van leerprestaties in het basisonderwijs.

Auteurs

Victoria Chorny
Dinand Webbink