1 juli 1999

Evenwichtswerkloosheid in Nederland

CPB-ers analyseren evenwichtswerkloosheid

Persbericht
De stijging van de belastingdruk en de "replacement rate" (de verhouding tussen het netto inkomen van iemand met een uitkering en het netto loon van een werkende) waren de voornaamste oorzaak voor de sterke toename van de werkloosheid in de periode 1975-1985.

Hoewel de belastingen en de replacement rate in de jaren '80 en in het begin van de jaren '90 weer daalden, bleef de werkloosheid in die periode hoog. De verklaring hiervoor ligt in het feit dat de reële rente in die tijd sterk steeg. Pas in de laatste jaren is de reële rente weer fors gedaald en kon de werkloosheid wél sterk dalen.

Dit zijn de conclusies van drie onderzoekers van het CPB in het recent gepubliceerde Onderzoeksmemorandum no. 156, The Equilibrium Rate of Unemployment in the Netherlands van het Centraal Planbureau (CPB), geschreven door Peter Broer, Nick Draper en Free Huizinga.

Nieuw in de CPB-studie is dat de analyse zich niet direct richt op de verklaring van de werkloosheid zelf, maar op de structurele of evenwichtige werkloosheid. Dit is het werkloosheidsniveau dat resulteert na correctie voor conjuncturele en incidentele factoren. Het is tevens het niveau van werkloosheid waar de aanpassingsprocessen in de economie naar toe bewegen.
De studie laat zien dat drie factoren een belangrijke rol spelen bij de bepaling van de evenwichtswerkloosheid: de totale belasting- en premiedruk, de replacement rate en de reële rente. Een stijging van de belasting- en premiedruk zet de netto inkomens van werknemers onder druk. Vakbonden zullen dan proberen dit te compenseren via hogere looneisen en de studie geeft aan dat ze daar ook gedeeltelijk in slagen. Hierdoor nemen de loonkosten voor de werkgever toe, wat een remmende werking heeft op de werkgelegenheidsgroei en de werkloosheid doet toenemen.
Ook een stijging van de replacement rate doet de evenwichtswerkloosheid toenemen, omdat het voor mensen minder aantrekkelijk wordt om te blijven of te gaan werken. Werkgevers moeten dus meer loon bieden om mensen aan te kunnen trekken. Deze loonsverhoging leidt opnieuw tot een stijging van de werkloosheid. Wanneer op de internationale financiële markten een hogere reële rente tot stand komt, dan beïnvloedt dat de werkloosheid doordat het de winstgevendheid van bedrijven verlaagt. Bedrijven zullen daardoor minder snel uitbreiden waardoor de economische groei afneemt en de werkloosheid oploopt.

De studie werpt een nieuw licht op de gunstige arbeidsmarktsituatie in de jaren '60 door te laten zien dat de feitelijke werkloosheid in die tijd onder de evenwichtswerkloosheid lag. De door sommigen bepleite terugkeer naar de werkloosheidscijfers van de jaren '60 lijkt daardoor moeilijk haalbaar.
In de jaren '70 werd de onvermijdelijke opwaartse aanpassing van de werkloosheid versterkt door herzieningen in de sociale zekerheid. Dit leidde tot een verdere stijging van de evenwichtswerkloosheid met ruim 1% van de afhankelijke beroepsbevolking. De toename van de belastingdruk had echter veel dramatischer gevolgen. Door de extra belastingen die nodig waren om de uitdijende overheidssector te financieren, liep de werkloosheid 4,5%-punt extra op. Weliswaar bood de dalende reële rente in die periode enige tegendruk maar toch resulteerde per saldo een toename van de evenwichtswerkloosheid tot 8% in 1984. De feitelijke werkloosheid steeg zelfs nog meer, namelijk tot 10% in 1984.
Na 1984 daalde de evenwichtswerkloosheid eerst vrij snel om daarna echter opnieuw te stijgen tot 8% in 1995. De studie schrijft de oorzaak van deze teleurstellende ontwikkeling toe aan de opwaartse beweging van de reële rente in het tweede deel van deze periode. Deze deed het positieve effect van het beleid van verkleining van de wig en verlaging van de replacement rate volledig teniet. De feitelijke werkloosheid daalde in deze periode wel, maar dat kwam met name omdat de werkloosheid in 1984 te ver was doorgeschoten. In 1995 was de feitelijke werkloosheid ongeveer gelijk aan de evenwichtswerkloosheid, namelijk iets boven de 8%.
Sindsdien daalden zowel de feitelijke als de evenwichtswerkloosheid gestaag, met ongeveer gelijke tred. Dit werd vooral mogelijk gemaakt doordat de reële rente sinds 1995 weer daalde. Het feit dat de feitelijke en onderliggende werkloosheid ongeveer gelijk zijn betekent dat er vanuit de huidige economische situatie geen neiging tot verdere daling van de werkloosheid te verwachten is. Daarvoor is een verdere impuls vanuit het beleid (verdere lastenverlaging, of replacement rate-verlaging) of een nog verdere daling van de reële rente nodig.

Lees ook het bijbehorende persbericht.

Dit document probeert het blijkbaar niet-constant zijn van de evenwichtswerkloosheid te verklaren door het ontwikkelen en schatten van een structureel model waarin evenwichtswerkloosheid endogeen is en het resultaat is van interacties van loononderhandelingen en de prijs en de werkgelegenheid berekening van bedrijven. We ontdekken dat de drie belangrijkste factoren van de evenwichtswerkloosheid zijn de belastingtarieven, de replacement rate en de reële rente. De stijging van de werkloosheid in de zeventiger en begin tachtiger jaren was vooral te danken aan een stijging van de eerste twee factoren. Dat de evenwichtswerkloosheid  hoog bleef toen in de tachtiger jaren en aan het begin van de jaren negentig de belastingtarieven en de replacement rate werden verlaagd, wordt toegeschreven aan de stijging van de reële rente in deze periode.

Trefwoorden: evenwichtswerkloosheid, loononderhandelingen, de vraag naar arbeid, de prijszetting

Dit is een Engelstalige publicatie.

Auteurs

Peter Broer
Nick Draper