1 december 2003

Globale toets Business case Maasvlakte 2

CPB: Goed omgaan met risico's is voorwaarde voor een rendabele ontwikkeling van Maasvlakte 2

Persbericht
Om de financiële risico's bij Maasvlakte 2, de voorgenomen uitbreiding van het Rotterdamse havengebied, te verminderen, is het belangrijk de aanleg goed te faseren.

Door voorts met de feitelijke aanleg van de eerste fase te wachten totdat zich een concrete grote klant aandient, kan worden voorkomen dat Maasvlakte 2 na aanleg jarenlang braak blijft liggen. Verhoging van de prijs van grond in de haven kan het beslag op en het risico voor de Nederlandse belastingbetaler verder beperken.
Als men op alle omstandigheden voorbereid wil zijn, is het nodig om nu door te gaan met de procedurele en technische voorbereidingen voor Maasvlakte 2. De feitelijke aanleg kan dan tijdig starten, in het geval zich snel een grote groei van de bedrijvigheid in de haven voordoet.

Dit concludeert het Centraal Planbureau (CPB) in de vandaag gepubliceerde globale toets op de Business Case van het Havenbedrijf Rotterdam, welke het CPB heeft uitgevoerd op verzoek van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. In deze Business Case schetst het Havenbedrijf Rotterdam een nieuw voorstel voor de aanleg van Maasvlakte 2, de Doorsteekvariant. Daarnaast geeft de Business Case een berekening van het bedrijfseconomische tekort bij een snelle groei van de bedrijvigheid op Maasvlakte 2. Op basis daarvan vraagt Rotterdam een bijdrage van het Rijk in de aanleg van de zeewering.

Het CPB heeft gekeken naar de mogelijkheden van fasering. In het overleg met het Havenbedrijf is een nieuwe, betere faseringsvariant naar voren gekomen. Daarnaast heeft het CPB gekeken naar urgentie, bedrijfseconomisch resultaat en mogelijkheden tot risicobeperking.
Voor een scenario met snelle groei van de bedrijvigheid in de haven wijkt de analyse in de business case van het Havenbedrijf Rotterdam over het aanlegmoment niet wezenlijk af van wat daarover is vermeld in de kosten-batenanalyse (KBA) die CPB, ECORYS NEI en RIVM in december 2001 hebben gepubliceerd.

Ook op andere punten ziet het CPB geen reden om de hoofdconclusies uit die KBA over de maatschappelijke rentabiliteit aan te passen. De maatschappelijke rentabiliteit is sterk afhankelijk van de wijze waarop met de aanleg van Maasvlakte 2 kan worden ingespeeld op toekomstige omstandigheden. Voor een groot deel zijn die omstandigheden niet door het Havenbedrijf Rotterdam te beïnvloeden. Dit geldt zeker voor de ontwikkeling van de wereldeconomie en van de wereldhandel, en ook voor technische ontwikkelingen in sectoren die voor de haven van belang zijn, zoals de containersector, de chemie en de energiesector. Flexibel opereren is dan van groot belang. Dat kan allereerst door de aanleg van Maasvlakte 2 goed te faseren. Verder door te wachten met de aanleg van de zeewering van de eerste fase tot er een klant is die zich wil vastleggen op een stevige grondafname op Maasvlakte 2.

De huidige aan bedrijven in rekening gebrachte grondtarieven dekken niet de kosten van Maasvlakte 2. De kwaliteit van de haven en het feit dat die kwaliteit in niet geringe mate ten goede komt aan buitenlandse afnemers, zijn argumenten om de grondtarieven bij te stellen in de richting van een hogere kostendekkingsgraad. Dit beperkt het beslag op publieke middelen. De KBA van december 2001 bevatte al een analyse van een eventuele prijsverhoging. Conclusie was dat de negatieve effecten daarvan op de omzet in de havengebonden sectoren gering zijn. Bij een verdubbeling tot verdrievoudiging van de grondprijzen, afhankelijk van wat de diverse sectoren nu betalen, zal de uitbreidingsvraag tot het jaar 2035 naar verwachting afnemen met 5 à 10%.

Lees ook het bijbehorende persbericht.

Daarnaast is er geen belangrijke reden om de hoofdconclusies uit de KBA over maatschappelijke rentabiliteit aan te passen.

De Business case schetst een bedrijfseconomisch tekort van 550 mln euro voor de exploitatie van Maasvlakte 2. Een naar aanleiding van tussentijds commentaar ontworpen nieuwe faseringsvariant beperkt dit tekort tot 485 mln euro bij hoge groei en aanleg in 2006. Bij een meer gemiddelde of lage economische groei wordt dit tekort aanzienlijk groter. Wachten met de aanbesteding/gunning van de buitencontour van de eerste fase tot er een launching customer is, kan in alle situaties de tekorten terugbrengen in de richting van die in de BC.

De kwaliteit van de haven en het feit dat daarvan buitenlandse afnemers in niet geringe mate profiteren, zijn argumenten om de grondtarieven in de richting van een hogere kostendekkingsgraad bij te stellen en zo het beslag op publieke middelen te beperken.

Downloads

Lees meer over