4 december 2009

Houdbaarheidseffect voorstel verhoging AOW-leeftijd

CPB heeft wetsvoorstel verhoging AOW-leeftijd geanalyseerd

Persbericht
Op 2 december hebben de bewindspersonen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het wetsvoorstel dat de verhoging van de AOW-leeftijd regelt, ingediend bij de Tweede Kamer.

De AOW gaat in twee stappen omhoog naar 67 jaar. In 2020 naar 66 en in 2025 naar 67 jaar. Het CPB heeft de gevolgen van het wetsvoorstel voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën geanalyseerd.

Door ingang in 2020 is verankering beperkt
Het voorstel kan via drie wegen gunstig uitwerken voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, het leidt tot:
1) een besparing op de AOW-lasten;
2) lagere fiscale subsidiëring via de omkeerregel van aanvullende pensioenen en
3) verhoging van de arbeidsparticipatie van ouderen. Omdat de maatregel echter pas ingaat vanaf 2020 wordt deze in de CPB-methodiek in principe niet gehonoreerd met een 'houdbaarheidswinst'. Bij de beoordeling van de effecten van maatregelen op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën wordt namelijk als regel gehanteerd dat uiterlijk in de komende kabinetsperiode, ofwel uiterlijk in 2015, een betekenisvolle eerste stap moet zijn gezet. Als dat niet gebeurt dan is de maatregel beperkt verankerd en kan deze gemakkelijk ongedaan worden gemaakt door latere kabinetten.

Verhoging AOW-leeftijd levert 0,7% bbp op
Wanneer we over de beperkte verankering heenstappen en de maatregel toch doorrekenen, dan vinden we een houdbaarheidswinst van 0,7% van het bruto binnenlands product (bbp), dat komt neer op ongeveer 4 miljard euro per jaar in huidige termen. Hierbij is alleen gekeken naar de verhoging van de AOW-leeftijd en de versobering van de aanvullende pensioenen, zoals opgenomen in de tekst van het wetsvoorstel zelf.

Geen kwantitatief oordeel flankerend beleid
Bij de berekening is geen rekening gehouden met aanvullende maatregelen die wél in de Memorie van Toelichting worden genoemd, maar niet in de wettekst zijn opgenomen (zoals onder andere flexibilisering van de AOW-leeftijd). Deze aanvullende maatregelen zijn vooralsnog onvoldoende uitgewerkt om mee te kunnen nemen in de berekening. Het is echter waarschijnlijk dat deze maatregelen de genoemde houdbaarheidswinst zullen beïnvloeden . Waarschijnlijk heeft bijvoorbeeld flexibilisering van de AOW-leeftijd een negatief effect op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Mogelijk geldt dat ook voor de 'zwareberoepenfaciliteit'. Op dit moment is het (door het ontbreken van informatie) echter niet mogelijk om hier een goede inschatting van te maken. Het is ook onduidelijk of deze flankerende maatregelen veel toevoegen aan de al beschikbare arrangementen voor vervroegde uittreding.

Verhoging AOW-leeftijd treft vooral lagere inkomens, fiscalisering juist de hogere inkomens
Het verlies van twee jaar AOW heeft relatief de grootste inkomenseffecten voor de laagste inkomens, omdat de AOW voor hen een groter deel van hun totale pensioen uitmaakt. De versobering van de aanvullende pensioenen treft vooral de hogere inkomens, omdat zij relatief meer aanvullend pensioen hebben. De 'omkeerregel' zorgt ervoor dat aanvullende pensioenen via de belastingen worden gesubsidieerd, o.a. doordat het belastingtarief waartegen de premie-inleg aftrekbaar is, over het algemeen hoger is dan het belastingtarief dat wordt geheven over de uitbetaalde pensioenen. Met de verhoging van de AOW-leeftijd tot 67 jaar kan ook voor 2 jaar minder aanvullend pensioen worden opgebouwd met deze gunstige fiscale behandeling. De verkorting van de tweede schijf van de inkomstenbelasting waartoe het kabinet eerder heeft besloten, leidt ertoe dat 65-plussers relatief meer gaan bijdragen aan de financiering van de AOW ('fiscalisering van de AOW'). Ook deze maatregel treft vooral de hogere inkomens.

Het voorstel leidt tot een besparing op de AOW-lasten, lagere fiscale faciliëring van aanvullende pensioenen en verhoging van de arbeidsparticipatie van ouderen. Omdat de maatregel pas ingaat vanaf 2020 wordt deze in de CPB-methodiek in principe niet gehonoreerd met een ‘houdbaarheidswinst’. Bij de beoordeling van de effecten van maatregelen op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën wordt namelijk als regel gehanteerd dat uiterlijk in de komende kabinetsperiode, ofwel uiterlijk in 2015, een betekenisvolle eerste stap moet zijn gezet. Als dat niet gebeurt is de maatregel beperkt verankerd en kan deze gemakkelijk ongedaan worden gemaakt door latere kabinetten.