26 april 2004

Prikkels voor intermediaire kennisinstellingen

Aansturing intermediaire kennisinstellingen kan scherper

Persbericht
De overheid kan intermediaire kennisinstellingen - bijvoorbeeld TNO en DLO - scherper aansturen op prestaties, door de omzet uit relevant contractonderzoek te gebruiken als prestatie-indicator voor het toekennen van overheidsfinanciering.

Met 'relevant contractonderzoek' wordt bedoeld contractonderzoek dat niet door private kennisintermediairs - bijvoorbeeld ingenieursbureau's - kan worden uitgevoerd. Intermediaire kennisinstellingen worden op deze manier geprikkeld om de hen toegewezen overheidsmiddelen zo effectief mogelijk aan te wenden ten bate van een innovatief bedrijfsleven en een innovatieve (semi-)overheid. Een andere mogelijkheid is om overheidsfinanciering afhankelijk te maken van het oordeel van een onafhankelijke visitatiecommissie over de kwaliteit van de kennis en kunde van de instelling. In de huidige situatie ontbreken expliciete prikkels tot effectiviteit.

Dit concludeert het Centraal Planbureau (CPB) in het vandaag verschenen CPB Document 'Incentives for technology transfer institutes'. Het CPB onderzoekt de aansturing van intermediaire kennisinstellingen aan de hand van vier voorbeelden: TNO, DLO (onderdeel van Wageningen Universiteit & Researchcentrum), Fraunhofer (Duitsland) en VTT (Finland).

De benutting van wetenschappelijke kennis door bedrijven en (semi-)overheden is een belangrijk thema in het innovatiebeleid. Bedrijven hebben vaak minder prikkels om te investeren in deze benutting dan maatschappelijk gewenst is. Intermediaire kennisinstellingen hebben daarom de taak deze vertaalslag te vergemakkelijken. Zij bouwen als het ware een brug tussen het zuiver wetenschappelijk onderzoek van de universitaire wereld aan de ene kant en bedrijfsleven en (semi-)overheden als kennisgebruikers aan de andere kant. Ze financieren hun activiteiten deels uit inkomsten uit contractonderzoek en deels met overheidsfinanciering. De overheidsfinanciering voor TNO bedroeg in 2001 bijvoorbeeld 160 miljoen euro (34% van de totale omzet), en de omzet uit onderzoeksopdrachten bedroeg 306 miljoen euro (66% van de totale omzet).

Het is zaak om intermediaire kennisinstellingen te prikkelen hun overheidsfinanciering op een effectieve en efficiënte manier om te zetten in maatschappelijke meerwaarde. Het CPB-onderzoek analyseert daartoe drie beleidsopties.

In de eerste optie is de overheidsfinanciering afhankelijk van de omzet uit relevant contractonderzoek, dat is: de omzet uit contractonderzoeksopdrachten die privaat gefinancierde kennisintermediairs niet willen uitvoeren. Een onafhankelijke visitatiecommissie moet deze relevantie beoordelen.

In de tweede optie is de overheidsfinanciering afhankelijk van het oordeel van een onafhankelijke visitatiecommissie over de kwaliteit van de kennis en kunde van de instelling.

In de derde optie kiest de overheid voor impliciete prikkels; dit komt overeen met de huidige situatie.

Hoe verhouden deze beleidsopties zich tot elkaar?

De eerste optie koppelt overheidsfinanciering aan een indicator die een goede maat voor de maatschappelijke meerwaarde van een intermediaire kennisinstelling lijkt te zijn. Bovendien lijkt uit de huidige interne aansturing van dit soort organisaties naar voren te komen dat een visitatiecommissie inderdaad de relevantie van de omzet uit contractonderzoek kan beoordelen.

De tweede optie koppelt overheidsfinanciering aan een tussenproduct van zo'n instelling. Deze optie komt in beeld wanneer de relevante omzet uit contractonderzoek toch niet goed gemeten kan worden, zodat de intermediaire instelling bijvoorbeeld gestimuleerd zou worden te concurreren met privaat gefinancierde kennisintermediairs.

De derde optie is aan de orde wanneer de twee genoemde indicatoren geen goede maat zijn voor de maatschappelijke meerwaarde van een intermediaire kennisinstelling of niet goed meetbaar zijn. Bij deze optie ontbreken duidelijke prikkels, hetgeen een risico op ineffectiviteit en inefficiëntie impliceert.

Lees ook het bijbehorende persbericht.

Overheidsfinanciering is legitiem: private partijen hebben onvoldoende prikkels om te investeren in kennisabsorptie en om coördinatieproblemen tussen kennisvraag en kennisaanbod op te lossen. Momenteel is de overheidsfinanciering niet afhankelijk van een duidelijk gespecificeerde prestatie-indicator. Dit kan ineffectiviteit en inefficiëntie in de hand werken. We stellen een indicator voor - relevante omzet uit contractonderzoek - die een goede maat lijkt voor de maatschappelijke meerwaarde die van een intermediaire kennisinstelling verwacht wordt. Het woord 'relevant' verwijst naar de volgende voorwaarde: tot de prestatie-indicator behoort alleen de omzet uit contractonderzoek dat voortbouwt op een kennisvoorraad die - volgens een onafhankelijke visitatiecommissie - niet door private kennisintermediairs is of zou zijn opgebouwd.

We presenteren een beleidsoptie die de overheidsfinanciering afhankelijk maakt van deze indicator. We vergelijken deze beleidsoptie met aansturing op een throughput indicator en met aansturing via impliciete prikkels, waaronder het reputatiemechanisme.

Dit is een Engelstalige publicatie.

Auteurs

Maarten Cornet
Martijn van de Ven

Lees meer over