20 juli 2004

Returns to university education; evidence from an institutional reform

Ruimte voor verhoging van private bijdragen aan hoger onderwijs

Persbericht
Studeren in het hoger onderwijs lijkt een goede investering. Een jaar wetenschappelijk onderwijs levert naar schatting gemiddeld 7 tot 9 procent meer loon voor afgestudeerden op.

Dit hoge rendement biedt ruimte voor een verhoging van private bijdragen aan hoger onderwijs en deze verhoging hoeft niet ongunstig te zijn voor de deelname aan het hoger onderwijs. Dit concludeert het Centraal Planbureau in een drietal vandaag verschenen publicaties.

Studeren in het hoger onderwijs lijkt een goede investering. Een jaar wetenschappelijk onderwijs levert naar schatting gemiddeld 7 tot 9 procent meer loon voor afgestudeerden op. Dit hoge rendement biedt ruimte voor een verhoging van private bijdragen aan hoger onderwijs en deze verhoging hoeft niet ongunstig te zijn voor de deelname aan het hoger onderwijs. Dit concludeert het Centraal Planbureau in een drietal vandaag verschenen publicaties.

Financiële opbrengsten van studeren
Het Discussion Paper 'Returns to university education: Evidence from an institutional reform' onderzoekt het private financiële rendement van wetenschappelijk onderwijs aan de hand van de invoering van de Tweefasen Structuur in 1982. De nominale duur van het wetenschappelijk onderwijs werd verkort van vijf naar vier jaar. Deze verkorting biedt de mogelijkheid om het financiële rendement van een jaar wetenschappelijk onderwijs te schatten. In het onderzoek zijn de financiële opbrengsten van een jaar wetenschappelijk onderwijs vastgesteld door de lonen te vergelijken van personen met een vijfjarige opleiding met die van personen met een vierjarige opleiding. Door de vergelijking te beperken tot personen die studeerden vlak voor en vlak na de verkorting van de studieduur kunnen veel verstorende factoren worden uitgesloten. Afgestudeerden met een vijfjarige opleiding verdienden in 1997 7 tot 9 procent meer dan afgestudeerden met een vierjarige opleiding. Daarbij wordt rekening gehouden met verschillen in ervaring, geslacht en opleidingsrichting. Naar verwachting zal dit private financiële rendement van studeren de komende jaren verder toenemen.

Gedragseffecten van de prestatiebeurs
Verhoging van de private bijdragen kan aanleiding zijn voor gedragsveranderingen van studenten, bijvoorbeeld in de vorm van andere studiekeuzen of ander studeergedrag. Over het gedrag van studenten in Nederland is in dit verband weinig bekend. Het Discussion Paper 'Does reducing student support affect educational choices and performance? Evidence from a Dutch reform' bestudeert het keuzegedrag van studenten voor en na invoering van de prestatiebeurs in 1996. Deze invoering betekende voor veel studenten een substantiële verhoging van de private bijdragen omdat de periode dat studenten een beurs konden krijgen, werd verkort van 5 naar 4 jaar. Heeft dit geleid tot een verandering in de keuze tussen Hoger Beroepsonderwijs (HBO) en Wetenschappelijk Onderwijs (WO)? Gaan studenten met een prestatiebeurs meer of minder werken naast hun studie? En heeft invoering van de prestatiebeurs geleid tot betere studieprestaties? Na invoering van de prestatiebeurs koos van de VWO-gediplomeerden 2,2% meer voor het HBO dan voor invoering. De studieprestaties zijn verbeterd. Studenten met een prestatiebeurs vallen minder snel uit. De kans dat studenten voor 1 februari van het eerste studiejaar stoppen met hun opleiding, is met 2%-punt gedaald. Verder halen zij 5% meer vakken dan degenen die hun studie begonnen zijn voor de invoering van de prestatiebeurs in 1996. Per saldo lijkt de efficiency van het hoger onderwijs licht te zijn verbeterd na invoering van de prestatiebeurs. Studenten lijken weliswaar wat vaker te kiezen voor een lager niveau, maar daar staat tegenover dat minder studenten uitvallen en meer studiepunten worden gehaald.

Sociaal leenstelsel
Het CPB Document 'Private bijdragen voor hoger onderwijs' plaatst deze resultaten tegen de achtergrond van de actuele beleidsdiscussie over de hervorming van de studiefinanciering. Een verhoging van de private bijdragen zou echter ten koste kunnen gaan van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. In eerdere studies (o.a. CPB Document 39, 'Effencten van invoering van een sociaal leenstelsel in het Nederlands hoger onderwijs', van Bas Jacobs en Erik Canton) heeft het CPB in dit verband gewezen op het sociaal leenstelsel. In een dergelijk stelsel komt iedereen die voldoende geschikt is, in aanmerking voor een lening om de studie te financieren. Na de studie wordt de lening terugbetaald. De terugbetalinglast is daarbij afhankelijk van de hoogte van het inkomen. Een sociaal leenstelsel kan daarmee de toegankelijkheid beschermen bij een verhoging van de private bijdragen.

Met de invoering van de zogenoemde Tweefasen Structuur in 1982 is de nominale duur van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs verminderd van vijf naar vier jaar. 

Deze institutionele verandering is in deze studie gebruikt om het causale effect te bepalen van één jaar wetenschappelijk onderwijs op de lonen in 1997. Daarvoor zijn de lonen vergeleken van personen die studeerden net voor en net na de verandering. De gegevens zijn afkomstig uit het Loon Structuur Onderzoek 1997 van het CBS.

Het empirisch onderzoek wijst erop dat het vijfde jaar wetenschappelijk onderwijs geleid 7 tot 9 procent meer loon oplevert. Dit loonverschil wordt gevonden door de vier 'jaargangen' van voor de hervorming te vergelijken met de vier 'jaargangen' van na de hervorming. De resultaten lijken niet te worden vertekend door mogelijk verstorende factoren als tijdseffecten, leeftijdseffecten of selectieve instroom van studenten. De bevindingen suggereren dat er ruimte is voor een verhoging van private bijdragen van studenten.

Daarnaast lijkt de hervorming nadelig te zijn geweest voor de Nederlandse welvaart. Het handhaven van de vijfjarige nominale duur en het verhogen van private bijdragen voor hoger onderwijs had mogelijk een betere uitkomst gegeven.

Auteurs

Dinand Webbink

Lees meer over