Uitvoer van Nederlandse bedrijven en zelfselectie op productiviteit
Vooral relatief productieve bedrijven gaan exporteren
Het zelfselectiegedrag is het sterkst bij ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf (MKB). Dit gedrag is daarnaast sterker in de industrie dan in de dienstensector.
Dit zijn de belangrijkste conclusies die CPB-onderzoekers Henk Kox en Hugo Rojas-Romagosa trekken in het vandaag gepubliceerde CPB Discussion Paper 143 'Exports and productivity selection effects for Dutch firms'.
Vaste toetredingskosten in exportmarkten noodzaken tot zelfselectie
Al langer was bekend dat exporterende bedrijven gemiddeld productiever zijn dan vergelijkbare, maar niet-exporterende branchegenoten. De vraag was of bedrijven productiever worden door het exporteren, of dat ze gaan exporteren omdat ze productiever zijn. Dit onderzoek toont aan dat het laatste het geval is. Nederlandse bedrijven die starten met exporteren blijken enige jaren daarvoor al productiever te zijn dan hun branchegenoten.
De verklaring voor deze 'zelfselectie tot exporteur' ligt in de vaste kosten die bedrijven moeten maken bij de betreding van buitenlandse markten. Zulke vaste exportkosten kunnen ontstaan door verschillen in taal, zakencultuur en regulering. Daarnaast kunnen ook de commerciële kosten voor het opzetten van distributienetwerken en voor het contact zoeken met buitenlandse klanten belangrijke obstakels vormen. Om ondanks deze kosten toch winstgevend te kunnen opereren in het buitenland hebben bedrijven een hogere productiviteit nodig dan hun branchegenoten. De bedrijven die deze exportkosten te hoog vinden, blijven alleen op de binnenlandse markt actief. Nieuwe exporteurs bleken twee jaar voor de echte exportstart gemiddeld een 12 procent hogere arbeidsproductiviteit te hebben dan hun niet-exporterende concurrenten.
Zelfselectie het sterkst voor MKB in de industrie
De bevindingen blijven overeind wanneer gecontroleerd wordt voor verschillen in marktstructuur, bedrijfstak, kennisintensiteit en andere ondernemingskarakteristieken. De resultaten bleken zowel te gelden voor vestigingen (bedrijfseenheden) als voor ondernemingen. De gemiddelde productiviteitsvoorsprong van de nieuwe exporteurs ten opzichte van hun niet-exporterende branchegenoten is in de industrie beduidend groter dan in de dienstensector. Dit duidt op gemiddeld hogere vaste exportkosten voor bedrijven in de industrie, vergeleken met de dienstensector. Verder blijkt zelfselectie het sterkst te zijn bij MKB-ondernemingen. Dat laatste is begrijpelijk wanneer we in beschouwing nemen dat vaste exportkosten naar verhouding zwaarder drukken op kleine en middelgrote ondernemingen.
Binnenlandse productiviteitswinst door exportervaring?
Door de bank genomen blijken bedrijven na de exportstart geen productiviteitswinst te boeken door leereffecten in het buitenland. Een uitzondering geldt voor exportstarters die op het moment van de exportstart relatief ver verwijderd waren van de internationaal gezien meest efficiënte technologie. Zulke bedrijven bleken namelijk na drie jaar exporteren wel positieve leereffecten qua productiviteit te ondervinden.
Ten slotte levert de studie nieuwe gegevens op over de structuur van de Nederlandse export en de grote rol die multinationale ondernemingen daarbij spelen. Wanneer we industriële exporteurs rangschikken naar grootte, blijken de 5 procent grootste exporteurs gezamenlijk 73 procent van de totale industrie-export voor hun rekening te nemen. En van die 73 procent wordt drievijfde deel geleverd door exporteurs die verbonden zijn met Nederlandse multinationals. De industrie-exporten zijn dus sterk geconcentreerd bij een relatief kleine groep grote ondernemingen. In de dienstensector is dit iets minder sterk het geval.
Deze studie gebruikt ondernemingsdata om de relatie tussen exporteren en productiviteit te onderzoeken. We testen of recente internationale theorieën over internationale handel door heterogene bedrijven de exportdeelname door Nederlandse bedrijven kunnen verklaren. Deze publicatie is Engelstalig.
Ondernemingen met export en directe investeringen blijken significant productiever te zijn dan overigens vergelijkbare ondernemingen zonder exporten of directe buitenlandse investeringen. Het resultaat geldt zelfs ook als we controleren voor marktstructuur, bedrijfstak en andere karakteristieken van de ondernemingen. De resultaten duiden op positieve zelfselectie. Ook wanneer we naar bedrijfseenheden (vestigingen) in plaats van ondernemingen kijken, vinden we een zelfde resultaat.
Verder vinden we aanwijzingen dat bedrijven qua productiviteit leren van exporteren, wanneer we rekening houden met hun afstand tot de internationale technologiefrontier.
Achtergrond-document: CPB Memorandum 250