Werkgelegenheidseffecten deelname JSF programma
Het rapport heeft PWC in opdracht van het ministerie van Economische Zaken geschreven. Deze notitie is de contra-expertise.
De bijna 50.000 arbeidsjaren in het rapport hebben betrekking op de gecumuleerde werkgelegenheid over de hele periode van het JSF programma, dus van 2001 tot 2052. Op basis van de gegevens in het rapport van PWC kan de werkgelegenheid door het CPB worden vertaald naar een werkgelegenheid van ongeveer 200 personen gemiddeld per jaar in de periode 2001-2015 en ongeveer 600 personen gemiddeld per jaar in de periode 2015-2052. In de eerste periode werken voornamelijk onderzoekers; in de tweede periode werkt het personeel voornamelijk aan de fysieke productie van de JSF.
Aan indirecte werkgelegenheid, spin-offs en spillovers werken gemiddeld per jaar in totaal ook ongeveer 600 personen in de periode 2015-2052. De bovengenoemde werkgelegenheid aan het JSF programma is waarschijnlijk aanzienlijk overschat.
De eerste reden is dat het rapport veronderstelt - in elk geval op essentiële onderdelen - dat de arbeidsproductiviteit van de bedrijven gerelateerd aan het JSF programma niet stijgt tussen nu en 2052. De tweede reden is dat de directe werkgelegenheid aan het JSF programma in het rapport inclusief werk is in buitenlandse vestigingen van Nederlandse multinationals. Als gevolg hiervan wordt tevens de werkgelegenheid bij toeleveranciers in Nederland overschat.
De totale werkgelegenheid in Nederland zal waarschijnlijk niet toenemen door het JSF programma. De reden is dat in de visie van het CPB de structurele werkgelegenheid vooral wordt bepaald door sociaaleconomische factoren, namelijk demografie, persoonlijke voorkeuren voor werk, belastingtarieven en de hoogte van sociale uitkeringen.
Het JSF programma behoort niet tot een van deze sociaal-economische factoren en heeft dus naar verwachting niet of nauwelijks invloed op de structurele werkgelegenheid. Er is slechts sprake van verschuiving aan banen. Ook al stijgt de werkgelegenheid in Nederland niet door het JSF programma, dan kan het programma toch aantrekkelijk zijn als het de arbeidsproductiviteit verhoogt door innovatie. Het gaat er dan om of de spin-off en spillover effecten van het programma hoog zijn vergeleken met gemiddelde projecten in de industrie.
Het rapport geeft alleen informatie over deze effecten gerelateerd aan het JSF programma. Het is dus onbekend of deze effecten er positief uit springen vergeleken met andere projecten. Het rapport presenteert ook de omzet van het JSF programma. De omzet is economisch minder interessant, omdat deze sterk wordt bepaald door ingekochte halffabricaten uit Nederland en de invoer van halffabricaten. Daarom blijft de omzetraming in de contra-expertise buiten beschouwing.