17 maart 2005

Is the Europese economie een patiënt, en de Unie zijn dokter? Over banen en groei in Europa

Productiviteit bevorderen met EU-beleid; werkgelegenheid op nationaal niveau stimuleren

Persbericht
Om de Lissabon-strategie nieuw leven in te blazen, wil de Europese Commissie onder leiding van Barroso 'growth and jobs' centraal stellen in het Europees beleid. Uit onderzoek blijkt dat een productiviteitsstijging ('growth') beduidend sterker doorwerkt op andere Europese economieën dan een werkgelegenheidstoename ('jobs').

Daarom ligt nationaal beleid bij werkgelegenheid voor de hand, terwijl het bevorderen van productiviteit gebaat is bij Europese samenwerking. Van Europese coördinatie mogen tegelijkertijd geen wonderen worden verwacht. West-Europese landen kunnen niet langer groeien door Amerikaanse technologieën te imiteren: zij kennen inmiddels een vergelijkbaar productiviteitsniveau per gewerkt uur als de Verenigde Staten.

Deze conclusies trekken de onderzoekers Sjef Ederveen, Albert van der Horst en Paul Tang van het Centraal Planbureau (CPB) in het CPB Document 'Is the European economy a patient, and the Union its doctor?'.

Op 22 en 23 maart komen de Europese regeringsleiders tijdens de Voorjaarsraad bij elkaar. Zij zullen onder meer praten over een herziening van de Lissabon-strategie, die halverwege de termijn is en nog niet tot de beoogde resultaten heeft geleid. De Europese Commissie onder leiding van Barroso wil met name aandacht geven aan 'growth and jobs', ofwel economische groei en banen. Het idee is dat hiermee ook de beide andere centrale elementen van de oorspronkelijke Lissabon-agenda, te weten sociale cohesie en het milieu, gebaat zijn. Verder wil de Commissie de druk op de lidstaten om te hervormen opvoeren. Het CPB Document gaat in op de Lissabon-strategie en de voorgestelde herziening ervan.

De nadruk op groei en banen bevordert niet automatisch de sociale cohesie en het milieu. Een belangrijke bedreiging voor de sociale cohesie is de toenemende druk op de financiële houdbaarheid van de welvaartstaat. Deze bedreiging wordt niet opgelost door hogere productiviteitsgroei. Een belangrijke reden is dat hogere productiviteit zich ook vertaalt in hogere uitkeringen en overheidssalarissen en daarmee in hogere publieke uitgaven. Mede hierdoor leidt hogere productiviteitsgroei tot een vergelijkbare groei van het nationaal inkomen en de overheidsuitgaven.

Meer werkgelegenheid draagt wel bij aan de houdbaarheid van de welvaartstaat, doordat het beroep op uitkeringen achterblijft bij de groei van werkgelegenheid. Maar om de werkgelegenheid te stimuleren zijn juist ingrepen in de welvaartsstaat nodig. Deze ingrepen gaan vaak ten koste van de inkomensgelijkheid, en daarmee van de sociale cohesie.

Meer groei van zowel banen als productiviteit gaat in het algemeen gepaard met een verslechtering van het milieu, tenzij een deel van deze extra groei aangewend wordt voor de reductie van emissies.

Vanaf de jaren zeventig en met name in de tweede helft van de jaren negentig is de productiviteitsgroei in Europa gemiddeld gedaald. Om twee redenen is de lagere groei verbonden aan eigen succes.

Ten eerste weten veel West-Europese landen het productiviteitsniveau van de Verenigde Staten thans te evenaren of te overtreffen. Ze kunnen niet langer groeien door goedkoop nieuwe technologieën uit de Verenigde Staten over te nemen. Europese landen zullen moeten accepteren dat een belangrijke bron van groei is opgedroogd. Voor hogere groei van de productiviteit per gewerkt uur zal de Europese Unie nieuwe bronnen moeten aanboren.

Ten tweede is er op korte termijn een uitruil tussen groei en banen. In de tweede helft van de jaren negentig hebben de Europese landen met succes de participatie op hun arbeidsmarkten bevorderd. De hogere arbeidsparticipatie ging gepaard met een afname van de productiviteitsgroei. Op korte termijn blijven de investeringen immers achter bij de werkgelegenheidsontwikkeling, en dit drukt de arbeidsproductiviteit. Op lange termijn is er geen tegenstelling en kunnen hoge productiviteitsgroei en hoge werkgelegenheidsgroei wel samengaan.

De noodzaak van Europese bemoeienis verschilt van terrein tot terrein. Niet op elk terrein zijn landen economisch van elkaar afhankelijk. Meer werkgelegenheid werkt bijvoorbeeld slechts zeer beperkt door op de andere lidstaten. Uit simulaties blijkt dat een euro extra inkomen in Duitsland via lagere Duitse uitvoerprijzen tot minder dan 5 cent extra inkomen in de rest van de Unie leidt, waarvan een halve cent in Nederland.

Vanzelfsprekend kunnen landen wel leren van elkaars ervaringen. Dit element hoort daarom centraal te staan bij het Europese werkgelegenheidsbeleid. De in Lissabon geïntroduceerde Methode van Open Coördinatie kan hierbij behulpzaam zijn.

Een productiviteitsstijging in één land heeft daarentegen wel significante effecten op de andere lidstaten, zeker als het voortkomt uit investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O). Zo profiteert Nederland aanzienlijk van hogere O&O-uitgaven in Duitsland. Door deze grensoverschrijdende voordelen zal elk land afzonderlijk te weinig investeren.

De afgelopen jaren heeft de Methode van Open Coördinatie hier geen verandering in kunnen brengen. Informele druk alleen is onvoldoende om lidstaten tot een ander beleid aan te zetten. Het valt niet te verwachten dat de voorstellen van de Europese Commissie, met sterke nadruk op nationale actieplannen, hierin veel verandering zullen brengen. Hiervoor is versterking van het gezamenlijk Europees beleid, bijvoorbeeld van het bestaande Europese onderzoeksprogramma, noodzakelijk. De communautaire methode, waarin technologiebeleid wordt gevoerd vanuit Brussel, lijkt daarom een meer geëigende methode om de productiviteit daadwerkelijk te bevorderen.

Lees ook het bijbehorende persbericht.

De werkgelegenheid in de Europese Unie is toegenomen, bij afnemende productiviteitsgroei. Het laatste kan niet direct worden verklaard uit (dalende) investeringen in kennis. De huidige, relatief lage productiviteitsgroei is de keerzijde van twee successen in het verleden: veel Europese landen hebben hun achterstand op de Verenigde Staten in productiviteit ingelopen door tijdelijk hogere groei, én de werkgelegenheidsgroei is erg hoog geweest in de tweede helft van de jaren negentig.

Voor de toekomst heeft de combinatie van de Open Methode van Coördinatie (OMC) met Nationale Actie Plannen Europa te veel en te weinig te bieden: de empirische grond voor Europese inmenging in nationaal werkgelegenheidsbeleid is zwak, terwijl de OMC te weinig mogelijkheden biedt om tot een gemeenschappelijk innovatiebeleid te komen.

Dit is een Engelstalige publicatie.

Auteurs

Albert van der Horst
S. Ederveen
Paul Tang

Lees meer over