Collectieve versus individuele pensioenstelsels: een welvaartstheoretische analyse
Door risico's niet onmiddellijk op te vangen, maar uit te smeren over de tijd, delen collectieve pensioenstelsels risico's met toekomstige, nu nog niet geboren generaties. Deze risicodeling verhoogt de maatschappelijke welvaart. Individuele pensioenstelsels kennen geen risicodeling tussen generaties. Op grond van dit element zijn collectieve stelsels dus te prefereren boven individuele stelsels.
In de praktijk kennen collectieve pensioenstelsels echter ook beperkingen. Premie- en indexatieregels zijn voor alle generaties gelijk en de twee soorten regels zijn niet op elkaar afgestemd. Dit heeft tot gevolg dat de verdeling van risico's over jonge en oude generaties suboptimaal is. Ook bij het investeringsbeleid van collectieve pensioenstelsels wordt geen direct onderscheid gemaakt tussen verschillende leeftijdsgroepen en ook dit draagt bij aan een suboptimale verdeling van risico's. Op grond van dit element scoren individuele stelsels dus beter dan collectieve stelsels.
Dit CPB Discussion Paper analyseert de twee soorten verschillen tussen collectieve en individuele stelsels. De uitkomst van de analyse is dat collectieve stelsels beter of slechter scoren dan individuele stelsels, afhankelijk van de precieze invulling ervan. Anders dan wat tot nu toe in het algemeen in de internationale literatuur is gevonden, is de winst van risicodeling in collectieve pensioencontracten, als er al van winst sprake is, bescheiden.