13 september 2013

De toekomstige inkomenspositie van AOW’ers: drie scenario’s voor 2025

Dit CPB Achtergronddocument beschrijft een microsimulatiemodel waarmee we inkomens en vermogens van AOW’ers en niet-AOW’ers in 2025 simuleren. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van een interdepartementale werkgroep die de inkomens- en vermogenspositie van ouderen in kaart heeft gebracht.

Voor dit onderzoek heeft het CPB in samenwerking met de Universiteit Leiden een microsimulatiemodel ontwikkeld. Het model beschrijft op huishoudenniveau het huidige loon, de loongroei in het verleden, het vermogen, de pensioenaanspraken en een reeks achtergrondkenmerken op basis waarvan we toekomstige ontwikkelingen in inkomen en vermogen kunnen schatten en simuleren. We houden rekening met onzekerheid door verschillende scenario’s door te rekenen voor de indexering van pensioenen, huizenprijzen, contractloonstijgingen, inflatie en rente.

Uit de resultaten blijkt dat het inkomen van AOW’ers in doorsnee licht verbetert in de tijd en dat de inkomenspositie ten opzichte van niet-AOW’ers (47-57 jarigen) ongeveer hetzelfde blijft als in 2010. In het middenscenario stijgt het besteedbaar inkomen van niet-AOW’ers met 5% voor zowel alleenstaanden als paren, terwijl dat van AOW’ers met respectievelijk 3% en 7% stijgt. Onder de veronderstelling dat AOW’ers hun financiële vermogen aanwenden voor consumptie groeit hun bestedingsruimte in het middenscenario met 13% voor alleenstaanden en 12% voor paren. Hoe de vermogens zich zullen ontwikkelen tot en met 2025 is sterk afhankelijk van de huizenprijzen.

Verschillen tussen generaties spelen een belangrijke rol in de inkomensontwikkeling tot en met 2025. Het grootste deel van de inkomensstijging van 47-57-jarigen is het gevolg van een verdere stijging van de arbeidsparticipatie. Bij AOW’ers speelt vooral dat nieuwe generaties ouderen vaker aanvullend pensioen ontvangen dan vorige generaties ouderen en bovendien is de pensioenuitkering van nieuwe generaties vaak hoger. Dit speelt vooral bij paren. De stijging van het pensioeninkomen over generaties wordt echter tegengewerkt door pensioenkortingen en een beperkte indexering van de pensioenen.

Het inkomen van AOW’ers is minder gevoelig voor de contractloonstijging dan het inkomen van niet-AOW’ers, maar gevoeliger voor het rendement op vermogen en de indexering van het tweede pijler pensioen. Dat uit zich in een grotere spreiding over de scenario’s: in het negatieve scenario blijft het inkomen van AOW’ers achter bij dat van niet-AOW’ers, terwijl in het positieve scenario het inkomen van AOW’ers juist sterker stijgt.

In 2006 heeft het Ministerie van SZW een soortgelijk onderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek een gunstigere verwachte inkomensontwikkeling van AOW’ers dan uit dit CPB-onderzoek. Het verschil in uitkomsten is voornamelijk het gevolg van de gewijzigde economische omstandigheden. Veronderstellingen omtrent pensioenen en de woningmarkt zijn in dit CPB onderzoek minder rooskleurig dan in het eerdere onderzoek.

Auteurs

Mathijn Wilkens
Marike Knoef
Daniel van Vuuren
Jim Been
Miriam Gielen