Duurafhankelijkheid in bijstand en WW; de gevolgen van het profileren van werklozen
Ook 'kansrijke' werklozen bouwen snel afstand tot arbeidsmarkt op
De achterliggende gedachte hierbij is dat tijdig beleidsinstrumenten kunnen worden ingezet voor werklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, terwijl kansrijkere werklozen op eigen kracht op zoek naar werk kunnen gaan. De opzet van deze 'fasering' - meer algemeen aangeduid als profiling - is evident: inzet van instrumenten voor hen die dat het meest nodig hebben. Toch is aan deze aanpak ook een belangrijk risico verbonden. Zo blijkt dat ook 'kansrijke' werklozen na verloop van tijd hun kansen op de arbeidsmarkt snel zien afnemen. Voor hen kan aanvullend beleid nodig zijn, bijvoorbeeld door alle werklozen na een periode van ongeveer zes maanden intensiever te begeleiden. Ook zou gedacht kunnen worden aan hernieuwde profiling ('herfasering').
Dit concluderen Michiel van Leuvensteijn en Pierre Koning in het recent gepubliceerde CPB Onderzoeksmemorandum no 163, Duration Dependence in Unemployment Insurance and Social Assistance: Consequences of Profiling for the Unemployed.
De auteurs baseren hun uitkomsten op empirisch onderzoek, waarin gebruik is gemaakt van individuele administratieve gegevens van WW-ers en bijstandsontvangers over de periode van 1989 tot en met 1996. Voor beide groepen blijkt dat de kans op het vinden van een baan sterk afneemt naarmate de werkloosheid langer duurt. Deels komt dit doordat de vanaf het begin af aan 'kansarme' werklozen na verloop van tijd overblijven. Profiling kan ertoe bijdragen dat deze groep snel geholpen wordt. Daarnaast kunnen werklozen gedemotiveerd raken en/of hun vaardigheden verliezen naarmate zij langer op zoek zijn naar een baan. Uit de gegevens blijkt dat dit effect erg belangrijk is, want na een periode van een half jaar blijkt dat ook veel 'kansrijke' werklozen een grote afstand tot de arbeidsmarkt opbouwen. Het is daarom riskant om instrumenten eenzijdig in te zetten op werklozen die op het moment van instroom kansarm zijn.
Lees ook het bijbehorende persbericht.
Enerzijds is dit het gevolg van duurafhankelijkheid op individueel niveau: werkloze werkzoekenden kunnen ontmoedigd raken, verliezen hun vaardigheden en worden gestigmatiseerd door potentiële werkgevers ('zuivere' individuele effecten). Anderzijds, als er verschil is in individuele uittreedsnelheid, dan vindt er een dynamische sortering plaats van werklozen met lage uittreedkansen ('sorteer effect').
Gebaseerd op Nederlandse micro-data van uitkeringsgerechtigden in de bijstand en de WW voor 1989-1996, onderzoeken we in hoeverre deze zogenaamde 'negatieve afhankelijkheidsduur' te wijten is aan het sorteereffect of aan 'pure' individuele effecten. Uit de analyse blijkt dat na een werkloosheidsduur van een half jaar, de daling van de kansen op het vinden van een baan voor bijstandsontvangers voor 20% tot 25% kan worden toegerekend aan het sorteereffect. Na een periode van drie tot vier jaar, verslechtert de kans om een baan te vinden verder, maar dat is alleen te wijten aan individuele duur-effecten. Voor de ontvangers van een werkloosheidsuitkering worden vergelijkbare resultaten gevonden.
Hieruit kunnen we concluderen dat specifieke maatregelen die gericht zijn op de instroom van werklozen met een slechte kans op een baan een belangrijke risicofactor met zich meebrengen: werklozen die in eerste instantie zijn aangemerkt als kansrijk voor het vinden van een baan, kunnen ook langdurige werklozen worden. Daarom moet het arbeidsmarktbeleid zich ook richten op algemene maatregelen, bijvoorbeeld door het stimuleren van zoek-activiteiten voor alle werknemers die een bepaalde tijd werkloos zijn geweest.
Dit is een Engelstalige publicatie.