6 maart 2002

Economie, energie en milieu; een verkenning tot 2010

CPB en RIVM: Verschuiving naar diensteneconomie gunstig voor milieudruk..., maar realisatie doelen klimaat- en verzuringsbeleid blijft onzeker

Persbericht
Het aandeel van de dienstensector in de totale productie zal in de periode tot 2010 verder toenemen, terwijl de aandelen van de landbouw en de industrie dalen. Voor de milieudruk is dit gunstig omdat betrekkelijk 'schone' activiteiten aan belang winnen.

Ook gunstig voor het milieu is de grotere efficiëntie bij het gebruik van energie en grondstoffen. Het afnemend gewicht van energie-intensieve sectoren en een efficiëntere inzet van energie bieden tegenwicht voor de opwaartse druk op het energieverbruik door economische groei. Toch zal het energieverbruik in de periode 2003-2010 per saldo nog stijgen met 0,25% tot 1% per jaar. De dalende energieprijzen door de liberalisering van energiemarkten hebben weinig invloed op het energieverbruik.
Ondanks de beperkte toename van het energieverbruik is het niet zeker of aan de internationale Kyoto-verplichting voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen kan worden voldaan. In een vanuit economisch perspectief optimistisch scenario met een jaarlijkse economische groei van 2,75% zijn aanvullende maatregelen nodig om het binnenlandse emissiedoel voor 2010 uit de Evaluatienota Klimaatbeleid zeker te stellen. In een voorzichtig scenario met 2,25% groei is daarentegen geen aanvullend beleid nodig om deze doelstelling te realiseren. In beide scenario's is de realisatie van de buitenlandse reducties echter nog onzeker.

Dit concluderen het Centraal Planbureau (CPB) en het Milieu- en Natuurplanbureau van het RIVM in hun vandaag gepubliceerde gezamenlijke studie Economie, energie en milieu: Een verkenning tot 2010. Deze verkenning biedt een analyse van vraagstukken rond energie en milieu tegen de achtergrond van een verkenning van de bedrijfstakkenontwikkeling in twee scenario's voor de Nederlandse economie. Deze scenario's komen overeen met die in de Economische Verkenning 2003-2006, die het CPB in november j.l. heeft gepubliceerd. De middellangetermijnscenario's zijn doorgetrokken tot 2010 omdat milieubeleid veelal op toekomstige problemen anticipeert en omdat effecten van milieubeleid vaak pas na een aantal jaren zichtbaar worden. Bovendien is 2010 voor de evaluatie van het klimaatbeleid van groot belang als toetsjaar. De studie richt zich met name op de ontwikkeling tot 2010 van broeikasgassen en grootschalige luchtverontreiniging omdat deze milieuthema's bij uitstek een relatie hebben met economische groei en energieverbruik.

Bedrijfstakontwikkelingen
De economische groei voor de periode 2003-2010 wordt in een voorzichtig en een optimistisch scenario geraamd op 2,25% respectievelijk 2,75% per jaar. Naast de omvang van de totale economische activiteit is het voor de ontwikkeling van de milieubelasting uitermate belangrijk hoe de productiegroei over de verschillende bedrijfstakken is verdeeld. In beide scenario's nemen de productie-aandelen van de agrosector, de energiesector, de bouwnijverheid en de industrie af ten gunste van de tertiaire diensten-sector. In het optimistische scenario stijgt het aandeel van de dienstensector van 41,9% in 1996 via 46,2% in 2000 tot 48,8% in 2010. De tertiarisering van de economie zet daarmee door.
De milieudruk vanuit de landbouw neemt af doordat de veestapels krimpen en vanwege een efficiënter gebruik van productiemiddelen (veevoer, energie, bestrijdingsmiddelen etc). Binnen de industrie wordt het milieu vooral belast door de basisindustrie (basischemie, aluminium, papier etc). Grotere efficiëntie van zowel het energieverbruik in de basisindustrie als van het verbruik van grondstoffen in industriële eindproducten, matigen de belasting van het milieu vanuit de industrie.

Energie
In de vandaag gepubliceerde studie is ook onderzocht wat de effecten zijn van liberalisering van de energiemarkten op energieprijzen en energieverbruik.
De liberalisering van de Europese energiemarkten die momenteel gaande is bepaalt in belangrijke mate de energieprijzen, de energieproductie en het energiegebruik in de komende jaren. Verwacht wordt dat de prijs van aardgas eerst zal dalen als gevolg van toenemende concurrentie. In de tweede helft van dit decennium zal de gasprijs echter weer stijgen door uitputting van Britse gasvelden. Bij elektriciteit daarentegen is op korte termijn al een lichte prijsstijging waarschijnlijk, doordat het opwaarts effect van de toenemende marktmacht van elektriciteitsproducenten het prijsdrukkend effect van efficiëntieverbetering bij de opwekking overtreft.
Gemeten over alle energiedragers tezamen daalt per saldo toch de gemiddelde reële energieprijs, omdat het effect van de aanvankelijke gasprijsdaling overheerst. Desalniettemin groeit het binnenlandse energieverbruik minder dan in het vorige decennium door de hiervoor genoemde veranderingen in de bedrijfstakkenstructuur. In het optimistische scenario groeit het binnenlandse verbruik jaarlijks met 1%, terwijl de groei in de periode 1990-1998 1,5% per jaar was bij een gemiddelde economische groei van 2,5%. Deze beperkte groei van het energieverbruik in de komende jaren, ondanks een aanzienlijke economische groei, is te danken aan de matigende invloed van de tertiarisering en de toenemende efficiëntie bij de energieopwekking.
De mate van concurrentie op de energiemarkten blijkt minder invloed te hebben op het energieverbruik dan de economische groei. Scherpe of matige concurrentie op de energiemarkten leiden wel tot sterk verschillende groothandelsprijzen, maar hebben geringe effecten op de eindverbruikersprijzen. Deze prijzen worden namelijk voor een belangrijk deel bepaald door vaste componenten zoals de Regulerende Energiebelasting.

Milieu
In een scenario met hoge economische groei nemen de CO2-emissies met 13 megaton ofwel miljard kilogram (mld kg) toe, terwijl de overige emissies met 9 mld kg dalen. De toename van de CO2-emissies is geringer dan de toename van het energiegebruik doordat onder meer bij de elektriciteitsopwekking het belang van gas als brandstof toeneemt en dat van kolen afneemt. De totale emissies van broeikasgassen komen, mede als gevolg van het reeds uitgezette klimaatbeleid, in 2010 uit op 226 mld kg. Deze raming komt vrijwel overeen met de raming uit de 'Referentieraming' die in januari door RIVM en ECN is gepubliceerd.

Voor de realisatie van de Kyoto-doelstelling voor 2010 (199 mld kg) ligt er in het hoge groei-scenario zowel binnenlands als buitenlands nog een beleidsopgave. De binnenlandse doelstelling is onlangs door het Kabinet vastgesteld op 219 mld kg emissie, zodat voor 6 à 7 mld kg (ca. 226 minus 219 mld kg) nog aanvullende maatregelen moeten worden genomen. Een deel van die maatregelen is in voorbereiding, zoals de kilometerheffing, de convenanten met de eigenaren van kolencentrales en met lagere overheden over de plaatsing van windturbines. Het effect van deze maatregelen is onder meer afhankelijk van de vormgeving van het nieuwe beleid, de doorwerking ervan in de praktijk en de ontwikkeling van de energieprijzen. De kans dat met deze maatregelen een extra reductie van 6 à 7 mld kg te bereiken valt, wordt niet groot geacht. Het meest waarschijnlijke effect is een reductie van 3 mld kg, zodat dan nog een binnenlandse beleidsopgave van 3 à 4 mld kg resteert.

Ook de realisatie van aankoop van emissiereducties in het buitenland is onzeker. Hoewel er een groot en goedkoop potentieel aanwezig is, is niet zeker of Nederland deze reducties in de nabije toekomst daadwerkelijk en tegen lage kosten kan kopen.
Mogelijkheden voor aanvullend en kosten-effectief klimaatbeleid zijn internationale emissiehandel onder een absoluut plafond en, in de nationale context, verbreding van de Regulerende Energie Belasting.

De scenario's geven aan dat voor verzurende stoffen (NOx, SO2 en VOS) extra beleid nodig is om de in EU-kader afgesproken nationale emissieplafonds te halen. Binnenlandse klimaatmaatregelen gericht op met name de emissiereducties van CO2 leiden meestal ook tot een emissiereductie van verzurende stoffen. Bij aankoop van buitenlandse emissiereducties van CO2 moeten dan wel extra maatregelen in Nederland worden getroffen om de doelen voor de verzurende stoffen te halen.

Lees ook het bijbehorende persbericht.

Dit geschiedt tegen de achtergrond van een verkenning van de bedrijfstakontwikkeling in twee scenario's voor de Nederlandse economie welke aansluiten op de in december j.l. door het CPB gepubliceerde Economische Verkenning 2003-2006. Deze studie is een gezamenlijk product van CPB en RIVM. Ook 4 jaar geleden heeft het CPB, conform de wens van de ministers van EZ en VROM en in samenwerking met het RIVM, een verkenning van de economische vooruitzichten op middellange termijn vergezeld doen gaan van de presentatie van milieu-indicatoren.

Deze verkenning presenteert een voorzichtig en een optimistisch scenario voor de ontwikkeling van de Nederlandse economie, waarbij evenals in de Economische Verkenning 2003-2006, inzichten met betrekking tot het groeipotentieel van de economie op langere termijn worden gecombineerd met een analyse van de vraagzijde.

In genoemde Verkenning 2003-2006, die een basis biedt voor de voorbereiding van het sociaal-economisch beleid, ligt het accent in lijn met de adviezen van de SER en de Studiegroep Begrotingsruimte op het voorzichtige trendmatige scenario. In deze verkenning voor de periode 2003-2010 krijgt het optimistische scenario meer gewicht omdat de beleidsuitdagingen op milieugebied daarin groter zijn dan in het voorzichtige scenario en een analyse daarvan voor het milieubeleid relevante informatie biedt. Deze verkenning bevat tevens een uitgebreide analyse van de ontwikkelingen op het terrein van energie. Een reden daarvoor is dat de invloed van economie op milieu voor een belangrijk deel via het energieverbruik loopt. Tweede reden is dat de energiemarkten momenteel een proces van liberalisering doormaken, zowel op nationaal als Europees niveau. Die ontwikkeling vraagt om een analyse van de effecten ervan op productie en handel, vraag en aanbod, en prijzen van energie.