12 december 2001

Economische Verkenning 2003-2006

Middellange termijn-raming CPB

Persbericht
In de komende kabinetsperiode zal de groei van de werkgelegenheid beduidend lager zijn dan in de afgelopen jaren en blijven steken rond 0,75% per jaar. Ondanks een toenemende werkloosheid zal de arbeidsmarkt de komende jaren krap blijven. Een gematigde loonontwikkeling kan bijdragen aan het beperken van de groei van de werkloosheid.
  • Groei werkgelegenheid structureel lager in volgende kabinetsperiode
  • Werkloosheid neemt toe, maar arbeidsmarkt blijft krap

Dit zijn enige hoofdpunten uit de vandaag gepubliceerde 'Economische Verkenning 2003-2006' die het CPB ter voorbereiding op de nieuwe kabinetsperiode heeft opgesteld. In deze verkenning presenteert het planbureau een voorzichtig en een optimistisch scenario. Beide scenario's gaan uit van een conjunctuurneutrale situatie in het eindjaar 2006, d.w.z. dat er dan noch sprake is van hoogconjunctuur, noch van laagconjunctuur.
Het CPB zal het voorzichtige scenario gebruiken als basisbeeld voor de analyse van de effecten van beleidsvoorstellen voor de komende kabinetsperiode. In een op 9 november gepubliceerde notitie is al vermeld dat bij beleidsarme uitgangspunten de groei van het BBP in het voorzichtige scenario uitkomt op 2,5% per jaar. Het begrotingsoverschot in de volgende kabinetsperiode bedraagt in dit scenario zonder nieuw beleid gemiddeld 0,7% BBP, oplopend van 0,2% BBP in 2003 tot 1,2% BBP in 2006.

Werkloosheid neemt toe, maar arbeidsmarkt blijft krap
In de veronderstelde conjunctuurneutrale eindsituatie zal de werkloosheid in 2006 gelijk zijn aan de geschatte evenwichtswerkloosheid van 4,75%. Zoals ook voelbaar aan de spanningen op arbeidsmarkt is de huidige feitelijke werkloosheid lager. Deze loopt al iets op, naar verwachting tot 3,75% in 2002, het startjaar voor het nieuwe kabinet.
In de scenario's stijgt de werkloosheid de komend vijf jaar geleidelijk naar het evenwichtsniveau in 2006. Tot 2006 blijft de werkloosheid onder dat niveau, zodat ook in de volgende kabinetsperiode de arbeidsmarkt krap zal blijven. Dit heeft een opwaarts effect op de loonontwikkeling. De contractloonstijging in het voorzichtige scenario bedraagt gemiddeld 3,5% per jaar. De inflatie in dat scenario komt uit op 1,75% per jaar en de koopkracht van een alleenverdiener met een modaal inkomen stijgt met 1% per jaar.
De krapte op de arbeidsmarkt biedt zowel kansen als risico's. De krapte vergroot de baanvindkansen van werkzoekenden en daarmee ook de succeskansen van beleid dat zich richt op vergroting van de arbeidsparticipatie en op beperking van het aantal mensen dat een beroep doet op de sociale zekerheid. Als een gematigde loonontwikkeling mogelijk blijkt ondanks de krapte op de arbeidsmarkt, dan kan de stijging van de werkloosheid deels uitgesteld worden tot na 2006, of zelfs vermeden doordat de evenwichtswerkloosheid daalt. Maar anderzijds bestaat het gevaar dat de reële arbeidskosten snel blijven toenemen. In dat geval schiet het evenwichtsherstel op de arbeidsmarkt al snel door naar de verkeerde kant, met als gevolg een onnodig hoge werkloosheid. Dan dreigt ook een stijging van de evenwichtswerkloosheid, en zal het extra moeilijk zijn om de weg terug weer te vinden.

Licht herstel van winstgevendheid, verdere verslechtering concurrentiepositie
Na de gestage toename van de arbeidsinkomensquote van 81% in 1998 tot 85,25% in 2002, laten beide scenario's enig herstel van winstgevendheid zien, met een daling van de arbeidsinkomensquote tot onder de 84% in 2006. Maar de verslechtering van de prijsconcurrentiepositie gaat na 2002 nog door. Ten opzichte van concurrenten in het eurogebied is al sinds 1998 sprake van een snellere stijging van de arbeidskosten per eenheid product in de industrie. In de meeste Europese landen is de arbeidsmarkt minder krap dan in Nederland en daarmee de loonkostenontwikkeling gematigder. De afgelopen jaren is winst geboekt bij de prijsconcurrentiepositie door de koersstijging van de dollar tegenover de euro; de geprojecteerde koersdaling van de dollar betekent dat Nederland de winst van de afgelopen jaren geleidelijk zal moeten inleveren.

Lagere groei arbeidsaanbod
De groei van het arbeidsaanbod vertraagt de komende jaren tot ongeveer 1% per jaar voor de jaren 2003-2006. Deze vertraging heeft twee hoofdoorzaken. Ten eerste komt de naoorlogse geboortegolf op een leeftijd waarbij de arbeidsparticipatie sterk terugloopt. Ten tweede vlakt de stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen, welke in het afgelopen decennium sterk was, naar verwachting af in de komende jaren.
Internationale vergelijkingen laten zien dat de arbeidsparticipatie in Nederland, gemeten in personen, niet meer achterblijft bij het Europese gemiddelde. Als gevolg van het relatief grote aandeel van deeltijdwerk is de Nederlandse arbeidsdeelname gemeten in arbeidsjaren (of -uren) nog wel duidelijk lager dan elders. Een verdere toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen is dan ook zeker mogelijk, zowel door stijging van het percentage werkende vrouwen als door vergroting van het gemiddeld aantal arbeidsuren per deeltijdbaan.
Demografische ontwikkelingen zullen echter zeker een negatief effect hebben op de totale arbeidsparticipatie. Het gaat er dan vooral om de daling van de arbeidsparticipatie als gevolg van vergrijzing van de beroepsbevolking zoveel mogelijk te beperken. Preventie van arbeidsongeschiktheid kan een belangrijke rol spelen bij het op peil houden van de totale arbeidsparticipatie.

Werkgelegenheidsgroei neemt af
Omdat het CPB bij deze berekeningen voor de middellange termijn vooral kijkt naar de structurele ontwikkeling van de Nederlandse economie en daarbij uitgaat van een conjunctuur-neutrale eindsituatie in 2006, wordt de verwachte werkgelegenheidsontwikkeling bepaald door enerzijds de groei van het arbeidsaanbod en anderzijds de ontwikkeling naar de evenwichtswerkloosheid. De hoge groeipercentages van de werkgelegenheid in de afgelopen jaren zullen de komende jaren niet haalbaar zijn. Het planbureau rekent in het voorzichtige scenario voor de jaren 2003-2006 met een geringe werkgelegenheidsgroei, van 0,75% per jaar. Onder invloed van de conjunctuur-omslag in 2001 vertraagt de werkgelegenheidsgroei al tot 1,75% in 2001 en 0,5% in 2002. In de periode 1996-2000 was de werkgelegenheidsgroei nog 2,7% per jaar.

Arbeidsproductiviteit
Het niveau van de Nederlandse arbeidsproductiviteit is een van de hoogste ter wereld, en vergelijkbaar met die in de VS. Vooral in de industrie laat Nederland een topprestatie zien. Het is dus niet meer zo eenvoudig om een hoge groei van de arbeidsproductiviteit te bereiken door imitatie en inhaal van technologische ontwikkeling. Dit kan een van de redenen zijn dat de groei van de Nederlandse arbeidsproductiviteit in het afgelopen decennium beduidend achterbleef bij landen van de Europese Unie, maar vooral bij de VS. Mede door de productie en toepassing van informatie- en communicatietechnologie is de Amerikaanse arbeidsproductiviteit sinds 1995 sterk versneld. Wellicht is op het terrein van ICT wel een inhaalslag mogelijk. In doorsnee investeerden Amerikaanse bedrijven veel meer in ICT dan Nederlandse bedrijven. En met name in de ICT-intensieve diensten was het verschil in productiviteitsgroei tussen beide landen in de jaren negentig groot.

Hogere pensioenpremies
De pensioenpremies zullen in deze middellange termijnraming gaan stijgen. In de marktsector stijgt de pensioenpremie tussen 2003 en 2006 met 1,5% van het bruto loon, bij de overheid met bijna 5%. De hoge rendementen in de tweede helft van de jaren negentig van gemiddeld per jaar ruim 11% hebben geleid tot een toename van de buffers tot ongeveer 35%. Hierdoor kon het belang van aandelen in de beleggingsportefeuille worden uitgebreid tot zo'n 45%. De negatieve rendementen op aandelen in het afgelopen jaar hebben echter voor een vermindering van de buffers gezorgd. Herstel van deze buffers alsmede de hoge voorziene indexatiekosten zorgen voor de premiestijging. Daarnaast draagt ook de omzetting van VUT-regelingen in kapitaalgedekte pre-pensioenregelingen bij aan de premiestijging. Door de minder gunstige uitgangspositie van het ABP is de premiestijging bij de overheid groter.

Lees ook het bijbehorende persbericht.

De verkenning sluit aan op de CPB-ramingen voor de korte termijn, die op 1 november 2001 zijn gepubliceerd. In het voorjaar van 2002 zal ten behoeve van de kabinetsformatie zo nodig een bijstelling van het beeld voor de middellange termijn worden gemaakt, in aansluiting op het Centraal Economisch Plan 2002.

In het voorjaar van 2001 heeft het CPB een analyse gemaakt van het Nederlandse groeipotentieel op middellange termijn, waarin de nadruk lag op de aanbodzijde van de economie (CPB Document 1). Voor deze verkenning is die analyse geactualiseerd en aangevuld met een analyse van de vraagzijde.

In lijn met de adviezen van de Sociaal-Economische Raad en de Studiegroep Begrotingsruimte ligt het accent op een voorzichtig trendmatig scenario voor de komende kabinetsperiode. De voorzichtigheid komt tot uiting in een veiligheidsmarge bij de structurele groei, en het trendmatige karakter is vertaald in een conjunctureel neutraal beeld voor het eindjaar 2006. Daarnaast geeft deze publicatie ook invulling aan een optimistisch scenario, dat een belangrijke rol speelt in de sectorale verkenning tot 2010 die in het verlengde van deze studie wordt gemaakt ten behoeve van de analyse van vraagstukken rond milieu en energie.

Downloads