Kredietaanbodsschokken in Nederland
We vinden dat binnenlandse kredietaanbodsschokken ongeveer de helft van de ‘onder-de-trendgroei’ in 2009 verklaren, maar dat ze een heel geringe rol hebben gespeeld in de periode tussen eind 2012 en het einde van onze steekproef in 2014.
De bancaire crisis van 2008 werd gevolgd door een aanhoudende periode van lage groei. Hoewel dit een veel voorkomende bevinding is na een bancaire crisis, zijn er naast de problemen met de banken andere oorzaken, zoals een sterke daling van de wereldhandel, de eurocrisis en overheidsbezuinigingen. Hoeveel van deze lage groei is toe te wijzen aan de krimp van het kredietaanbod en hoeveel aan deze andere factoren? Om deze vraag te beantwoorden gebruiken we een vector autoregression model (VAR) voor de periode tussen 1998 en 2014. Om te beginnen schatten we wat de gevolgen zijn van een krimp van het kredietaanbod. Daarna schatten we wanneer kredietaanbodsschokken Nederland hebben getroffen en hoe groot deze waren. De gebruikte restricties zijn gebaseerd op het feit dat vraag- en aanbodsschokken prijzen en hoeveelheden in verschillende richtingen duwen. Een negatieve kredietaanbodsschok verhoogt de prijs van krediet, maar verlaagt het aantal leningen. Daarentegen verlaagt een negatieve vraagschok zowel prijzen als hoeveelheden. Met voldoende van dergelijke restricties kunnen we het model gebruiken om een schatting te maken van de omvang en de timing van schokken die de economie hebben geraakt.
We vinden dat een typische kredietaanbodsschok de inflatie, de groei van het bbp en de groei van de kredietverlening verlaagt. Ook vinden we aanwijzingen dat de groei van de kredietverlening sneller herstelt dan die van het bbp. Dit suggereert dat bedrijven en huishoudens op termijn een deel van hun financieringsbehoefte vervangen door andere kredietbronnen. We kijken ook naar investeringen en consumptie afzonderlijk, aangezien er veel meldingen van huishoudens en kleine bedrijven zijn geweest, waarin ze aangaven dat ze niet in staat waren om krediet te verkrijgen. We vinden dat investeringen harder zijn geraakt dan de consumptie, maar dat deze zich ook weer sneller herstellen.