14 juni 2007

Measuring lifetime redistribution in Dutch occupational pensions

Herverdeling in het ouderdomspensioen

Persbericht
In het Nederlandse stelsel van aanvullende pensioenen vinden forse overdrachten plaats van mannen aan vrouwen en van laag- aan hoogopgeleide mensen. Hoog- en middelbaar opgeleide vrouwen bouwen zodoende gemiddeld meer pensioenaanspraken op dan waarvoor ze betalen, ten koste van vooral laag- en middelbaar opgeleide mannen.

Dit concludeert onderzoeker Jan Bonenkamp van het Centraal Planbureau (CPB) in het vandaag verschenen CPB Discussion Paper Measuring lifetime redistribution in Dutch occupational pensions. In deze studie wordt de herverdeling in het aanvullende ouderdomspensioen in kaart gebracht. De relevante vraag is hoeveel premie een deelnemer over zijn gehele levensloop te veel of te weinig betaalt in verhouding tot de waarde van zijn of haar feitelijk ontvangen pensioen.

Doorsneepremie en tijdsevenredige opbouw veroorzaken herverdeling
Deelnemers aan een pensioenfonds verschillen in veel opzichten van elkaar, bijvoorbeeld in leeftijd, gezondheid of inkomen. Een kostendekkende pensioenpremie verschilt tussen groepen deelnemers die andere kenmerken hebben. Zo is de kostendekkende premie van deelnemers met een gunstige levensverwachting hoger dan die van deelnemers met een minder gunstige levensverwachting, simpelweg omdat gezonde mensen naar verwachting langer uitkeringen zullen ontvangen.

In aanvullende pensioenregelingen is het praktisch onuitvoerbaar om onderscheid te maken naar kenmerken als levensstijl, gezondheid en opleiding. Iedere deelnemer betaalt een gelijk percentage van het pensioengevende salaris als premie (doorsneepremie), en bouwt hiermee ook eenzelfde percentage van dat salaris op als pensioenaanspraak (tijdsevenredige opbouw). De combinatie van doorsneepremie en tijdsevenredige opbouw leidt ertoe dat niet iedereen het premiebedrag betaalt dat hij of zij zou moeten betalen gezien de aanspraak die wordt opgebouwd.

Overdrachten van mannen aan vrouwen
In Nederland leven vrouwen gemiddeld genomen ruim vier jaar langer dan mannen. De doorsneepremie leidt daardoor tot een herverdeling van mannen naar vrouwen. Deze herverdeling is fors. Bijna 9% van de pensioenpremies die mannelijke deelnemers aan een aanvullende pensioenregeling betalen is een afdracht aan vrouwelijke deelnemers. Vrouwen, echter, ontvangen van mannen een subsidie in de orde van 16% van de door hen betaalde premies. Dat het verschil tussen betaling en subsidie zo scheef is, komt doordat het aandeel mannen in het aanvullende pensioenstelsel hoger is dan het aandeel vrouwen.

Uit de nieuwste bevolkingsprognose blijkt dat de levensverwachtingen van mannen en vrouwen de komende decennia naar elkaar toe zullen groeien. Uit de studie komt naar voren dat de afdracht van mannen aan vrouwen hierdoor zal dalen met bijna 2%-punt; de subsidie die vrouwen van mannen ontvangen zal zelfs met bijna 5%-punt afnemen, tot ruim 11%.

Overdrachten van laag- aan hoogopgeleiden
In Nederland bestaan ook grote verschillen in levensverwachting naar opleidingsniveau. Hoogopgeleide mensen leven over het algemeen langer dan laagopgeleide mensen. Dat geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. Uit de studie blijkt dat hierdoor een sterke herverdeling plaatsvindt van deelnemers met een lage opleiding naar deelnemers met een hogere opleiding. Van een mannelijke deelnemer met uitsluitend basisonderwijs gaat 17% van zijn pensioenpremie naar mannen met een hogere opleiding. Deze betaling komt bovenop de afdracht (9%) aan vrouwen. Laagopgeleide mannen zien zo gemiddeld ruim een kwart van de door hen betaalde pensioenpremies wegvloeien naar andere sociale groepen. Daar staat tegenover dat zij relatief weinig aanvullend pensioen opbouwen (dus ook weinig premie betalen) omdat ze gemiddeld een laag inkomen hebben, en de verplichte pensioenopbouw pas begint bij het inkomensdeel dat uitgaat boven het AOW-niveau (de zogenaamde 'franchise' in de aanvullende arbeidspensioenen). Op levensloopbasis beperkt de schade voor laagopgeleide mannen zich daardoor tot circa 3,3% van hun levensinkomen. Vrouwen met uitsluitend basisonderwijs zien 13% van hun premies wegvloeien naar vrouwen met een hogere opleiding, maar zij worden gecompenseerd door de subsidie (16%) die ze van mannelijke deelnemers ontvangen.

Netto profijt
Een maatstaf om de aantrekkelijkheid van een pensioencontract te meten is netto profijt. Netto profijt is gedefinieerd als het verschil tussen de contante waarde van de opgebouwde pensioenrechten en de contante waarde van de betaalde pensioenpremies. Een positief netto profijt is gunstig voor een deelnemer, want dat betekent dat er meer pensioenrechten zijn opgebouwd dan hij of zij daarvoor heeft betaald. Een negatief netto profijt is uiteraard ongunstig.

Hoog- en middelbaar opgeleide vrouwen profiteren van de doorsneepremie, ten koste van vooral laag- en middelbaar opgeleide mannen. Het netto profijt van vrouwen varieert van 0,1% van het levensinkomen voor laagopgeleiden tot 2,4% voor hoogopgeleiden. Voor mannen is het netto profijt negatief, variërend van -0,9% voor hoogopgeleiden tot -3,3% voor laagopgeleiden.

De genoemde percentages geven het gemiddelde netto profijt aan voor mensen die tot een bepaalde groep behoren. Het feitelijke profijt dat iemand trekt hangt vanzelfsprekend af van zijn of haar individuele omstandigheden. Er zijn ook laagopgeleide mannen die heel oud worden, en hoogopgeleide vrouwen die jong overlijden.

Compensatie door nabestaandenpensioen
De studie heeft zich beperkt tot overdrachten die structureel zijn en niet ontlopen kunnen worden. De rol van het nabestaandenpensioen is daarom buiten beschouwing gelaten. Veel pensioenregelingen kennen een opslag op de ouderdomspensioenpremie om het nabestaandenpensioen mee te financieren. Omdat naar verwachting de kans groter is dat een vrouw haar man overleeft dan andersom, profiteren mannelijke verzekerden van deze uniforme opslag ten koste van vrouwelijke verzekerden, van wie de partner veel minder vaak een nabestaandenpensioen zal krijgen. Dit betekent dat de overdrachten van mannen aan vrouwen via het nabestaandenpensioen voor een deel kunnen worden gecompenseerd. Daar staat tegenover dat deelnemers de mogelijkheid hebben om het opgebouwde nabestaandenpensioen in te ruilen tegen een verhoogd ouderdomspensioen. Herverdeling in het nabestaandenpensioen kan dus (deels) worden ontlopen. Voor overdrachten in het ouderdomspensioen is dat niet het geval.

In deze studie wordt de herverdeling in de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel in kaart gebracht die voortvloeit uit de doorsneepremie in combinatie met de tijdsevenredige pensioenopbouw.

Inzicht in deze herverdeling is van groot belang, omdat zowel de richting als de omvang ervan van invloed kunnen zijn op het maatschappelijke draagvlak voor het pensioenstelsel. De doorsneepremie wordt gesplitst in een zuivere spaar- en een overdrachtscomponent waarbij onderscheid wordt gemaakt naar sociaal-economische status van de deelnemer. De overdrachtscomponent kan nader worden onderverdeeld in inter- en intragenerationele herverdeling.

Uit de analyse blijkt dat de grootte van de spaar- en overdrachtscomponent sterk samenhangt met sociaal-economische status. Zo is voor vrouwelijke werknemers het spaargedeelte van de doorsneepremie hoger dan voor mannelijke werknemers. Hetzelfde geldt voor hoger opgeleide werknemers in relatie tot lager opgeleide werknemers. Deze uitkomsten impliceren dat in de tweede pijler grote overdrachten plaatsvinden tussen enerzijds mannen en vrouwen en anderzijds tussen laag- en hoogopgeleiden. De omvang van de intergenerationele herverdeling is beperkt.

Auteurs

Jan Bonenkamp