Over de relatie tussen inflatie en nominale overheidsverplichtingen; de rol van onafhankelijkheid van de Centrale Bank
Het is bekend dat discretionair monetair beleid een bevooroordeelde inflatie in de hand werkt. Bij het ontbreken van regels, worden de monetaire autoriteiten verleid verrassingsinflatie te produceren om zo de reële waarde van de nominale overheidsverplichtingen, zoals schulden en geld te verminderen. Aangezien rationeel denkende economische agenten hun verwachtingen dienovereenkomstig zullen aanpassen, zal de inflatie hoger zijn dan in het geval van regels.
Volgens deze theorie, is de inflatie een positieve functie van de nominale staatsobligaties. Toch kan de theorie een belangrijk aspect van de werkelijkheid over het hoofd zien. In het bijzonder neemt het de mate van onafhankelijkheid van de centrale bank (CB) als gegeven aan, maar in de echte wereld verschilt de mate van onafhankelijkheid van de CB van land tot land en ook in de tijd. Deze verschillen kunnen heel goed gerelateerd zijn aan verschillen in de voorraden van overheidsschuld en geld. In feite zou een stijging van de overheidsschuld de samenleving kunnen leiden om voor een meer conservatieve centrale bankier te stemmen om zo zijn inflatoire vooroordelen te bestrijden. Dit onderzoeksmemorandum onderzoekt de gevolgen voor de relatie tussen inflatie en de nominale overheidsschuld als de samenleving de mate van onafhankelijkheid van de CB kiest, om zo zijn welvaart te maximeren. De memorandum ontdekt dat de mate van onafhankelijkheid van de CB een U-vormige functie is van nominale overheidsschuld en geld. Deze bijzondere vorm geeft de interactie weer van een geloofwaardigheidseffect en een flexibiliteitseffect. Ten eerste, nominale verplichtingen beperken de geloofwaardigheid van de centrale bankier, waardoor het aantrekkelijk wordt voor de samenleving om te investeren in meer conservatieve monetair beleid. Tweede verhogen de nominale schulden van de overheid de effectiviteit van monetair stabilisatie beleid, dat op zijn beurt ook de aantrekkelijkheid verhoogt van het investeren in meer flexibel monetair beleid.
Aangezien het eerste effect dominant is bij een hoge mate van nominale verplichtingen en het laatste voor de lage niveaus van nominale verplichtingen, heeft de relatie tussen de mate van CB onafhankelijkheid en de omvang van de nominale overheidsschulden de geclaimde U-vorm. Als gevolg daarvan is de gemiddelde inflatie een bult-vormige functie van nominale verplichtingen. Een stijging van de nominale staatsschuld is dus niet per se brandstof voor inflatie, maar kan aanleiding geven de inflatie te verlagen omdat het de samenleving er toe zet een meer conservatieve centrale bankier te benoemen. Empirische schattingen voor de OESO-landen wijzen erop dat het model met endogene CB voorkeur het beter doet dan het model waarin CB voorkeuren exogeneen zijn. In het bijzonder doet het model met endogene CB voorkeuren het beter dan het laatste model dat te veel inflatie voor die landen met een hoge overheidsschuld voorspelt.
Dit is een Engelstalige publicatie.