6 mei 2021
CPB Column - Bert van Stiphout-Kramer

Een granaatappeltje voor de dorst

Photo of Bert van Stiphout-Kramer
Hoe heb ik mijn financiën eigenlijk zelf geregeld? Dit vraag ik mij steeds vaker af sinds ik met een paar collega’s onderzoek heb gedaan naar de vermogens van Nederlandse huishoudens. Het sluitstuk van dit onderzoek verscheen 4 mei op onze website. De vraag die we hierin beantwoorden is: hebben we het vermogensbeleid handig geregeld in Nederland? Wat kan er beter?
Bert van Stiphout-Kramer
wetenschappelijk medewerker bij het Centraal Planbureau
Photo of Bert van Stiphout-Kramer

Lees meer over het onderzoek naar de vermogens van Nederlandse huishoudens.

Er zijn twee redenen waarom je vermogen zou willen opbouwen. Om te sparen voor je oude dag: eten moet je je hele leven, geld verdienen doe je maar tijdens een deel daarvan. En omdat je een appeltje voor de dorst wilt hebben, bijvoorbeeld voor het geval je je baan kwijtraakt of voor als je langdurig ziek wordt. Dit vermogen kan je bijvoorbeeld opbouwen door een huis te kopen, door (meestal verplicht) mee te doen in een pensioenfonds, of door zelf spaargeld op te bouwen.

Ongeopende brieven

Hoe doe ik dat zelf eigenlijk? Hoeveel pensioen bouw ik op? Geen idee. Een paar ABP-enveloppen liggen ergens ongeopend in mijn kast. Woningvermogen dan? Dat weet ik wel exact: nul euro. En spaargeld dan? Stel dat de overheid binnenkort zou besluiten te bezuinigen op beleidseconomen, heb ik dan een appeltje voor de dorst? Ik vermoed dat mijn huishouden (mijn vriendin, mijn twee goudvissen en ikzelf) wel een klein buffertje heeft, maar heel precies weet ik het niet. 

Uit onze studie blijkt dat veel huishoudens redelijk goed zitten qua totaal vermogen: het mediane huishouden bouwt ongeveer zoveel vermogen op als wat ons levensloopmodel als ‘optimaal’ beschouwt. Al zegt zo’n mediaan lang niet alles. Sommige groepen bouwen behoorlijk veel vermogen op, anderen een stuk minder. Maar het grootste deel van het vermogen van Nederlanders zit vast in hun eigen huis of in hun pensioen. Liquide vermogen, zoals spaargeld, is in veel gevallen laag: bijna een kwart van de huishoudens heeft minder dan 2500 euro op de bank! Dit terwijl het Nibud een minimumbuffer aanbeveelt van 3500 tot 6000 euro.

Die lage liquide vermogens zijn problematisch. Als je je baan kwijtraakt en je moet interen op je financiële buffers, helpt het niet als die buffer vastzit in je huis. Leuk als je een ton overwaarde hebt, maar probeer die maar eens aan te spreken als je net werkloos bent geworden. Met andere woorden: als dat appeltje voor de dorst vastzit in je huis of je pensioen, is het eigenlijk een granaatappeltje voor de dorst. Minstens zo lekker en dorstlessend als een appel, maar verdraaid lastig om snel het sap eruit te persen.

Beleidssuggesties

De vraag is daarom: hoe kan beleid ervoor zorgen dat huishoudens ook voldoende liquide vermogen opbouwen? Onze publicatie biedt hiervoor een aantal beleidssuggesties. Zo zou de hypothecaire aflossingseis kunnen worden versoepeld. Momenteel kom je alleen in aanmerking voor hypotheekrenteaftrek als je de hele hypotheekschuld binnen 30 jaar aflost. Waarom dit niet versoepelen tot de helft van de hypotheekschuld? Hiermee hoeven huishoudens minder verplicht vermogen in hun eigen huis op te bouwen, terwijl met 50% schuld het risico op onder water staan nog steeds vrij gering is. Ook op het vlak van de verplichte pensioenopbouw zou meer ruimte kunnen zijn voor eigen keuze. En wat ook niet meehelpt, is de ongelijke fiscale behandeling van verschillende soorten vermogen. Vermogen opbouwen in pensioen of eigen woning is nou eenmaal fiscaal een stuk aantrekkelijk dan zelf sparen of beleggen.

Tegelijkertijd is er ook een flinke groep huishoudens voor wie dit allemaal als een luxeprobleem klinkt. Een groep die helemaal geen appeltje voor de dorst heeft; hooguit een klokhuis. Vooral onder huurders en onder lageropgeleiden zijn er velen die in het geheel weinig vermogen hebben. Hoe zorgen we ervoor dat ook mensen met een laag inkomen voldoende vermogen opbouwen? Eerlijk gezegd was dit nog de lastigste vraag waar we in onze studie tegenaan liepen.

Voorbeeldbegroting

Op enig moment praatten we voor ons onderzoek met een expert van het Nibud. Hij liet ons in een voorbeeldbegroting zien hoe iemand met een minimuminkomen toch nog wat spaarruimte kan maken. Het begon mij te duizelen. Leven op een minimum is sowieso al een kwestie van elke euro omdraaien, dan ook nog eens geld opzij leggen om te sparen maakt dit nog ingewikkelder. Zou ik elke maand het overzicht en de discipline hebben om al mijn uitgaven zó zorgvuldig te plannen? Ik betwijfel het ten zeerste, al ben ik wel nieuwsgierig. Misschien moet ik me eens opgeven om in plaats van Geer en Goor mee te doen aan ‘Effe geen cent te makken’?

Toch is er wel een aantal dingen dat de overheid kan doen voor deze groep. Op z’n minst kan ze obstakels weghalen die het sparen voor deze groep nóg moeilijker of onaantrekkelijker maakt. Het meest treffende voorbeeld van zo’n obstakel is de vermogensgrens voor kwijtschelding van lokale lasten. Huishoudens met een laag inkomen en een laag vermogen kunnen bij de gemeente en het waterschap kwijtschelding aanvragen van lokale belastingen, dat scheelt toch al snel enkele honderden euro’s per jaar. Maar hiervoor kom je alleen in aanmerking als je minder dan 1500 euro op de bank hebt staan (voor alleenstaanden zelf minder dan 1000 euro). Deze regeling geeft mensen dus een prikkel om een zeer lage buffer aan te houden: bij een kapotte wasmachine of een tegenvallende APK kom je met zo weinig spaargeld direct in de problemen.

Terug naar mijn eigen financiën. Wat meer inzicht in mijn eigen vermogensopbouw zou toch wel handig zijn. Dat heeft dit onderzoek naar de vermogens van huishoudens me wel doen beseffen. Kortom: die ABP-enveloppen ga ik dit weekend écht openmaken!

Bert Kramer

alle columns en artikelen

Bert van Stiphout-Kramer

wetenschappelijk medewerker bij het Centraal Planbureau

Neem contact op
Recente CPB columns

alle columns en artikelen