Grotere bewegingsvrijheid dankzij meer politie
Dankzij de betere politiebescherming krijgen kinderen beneden de 15 jaar ook eerder toestemming van hun ouders om ergens naar toe te gaan. De grotere bewegingsvrijheid vormt een extra bate van meer politiepersoneel die niet tot uitdrukking komt in lagere criminaliteitscijfers.
Dit concludeert het Centraal Planbureau (CPB) in het vandaag verschenen CPB Discussion Paper 'Estimating police effectiveness with individual victimisation data'. Het CPB analyseert in deze publicatie het effect van de sterke toename van politiepersoneel in de afgelopen jaren op slachtofferschap van criminaliteit, ervaring van overlast en vermijdingsgedrag. De analyse is gebaseerd op gegevens uit de Politiemonitor Bevolking, een uitgebreide telefonische enquête die gericht is op veiligheid en de beleving daarvan onder de Nederlandse bevolking.
In 1995 liet 18,5 procent van de bevolking vaak waardevolle spullen thuis uit angst voor diefstal. In 2003 was dit percentage gedaald naar 15,8 procent. Van deze daling is 1,9 procentpunt ofwel tweederde te danken aan extra politie-inzet, 0,8 procentpunt is het resultaat van andere factoren. Vaak omlopen of omrijden om onveilige plekken te mijden daalde in de periode 1995-2003 van 9,9 procent naar 8,2 procent van de bevolking. Van de totale daling van 1,7 procentpunt is 1,2 procentpunt ofwel tweederde te danken aan 'meer blauw', 0,5 procentpunt is het resultaat van andere factoren. Kinderen niet toestaan ergens naar toe te gaan vanwege onveiligheid kwam in 1995 in 20,8 procent van de huishoudens met kinderen beneden de 15 jaar vaak voor; in 2003 was dit gestegen tot 23,1 procent. De toename in politiepersoneel had in deze periode een drukkend effect van 2,1 procentpunt op deze preventiemaatregel van ouders, maar andere factoren deden het met 4,4 procentpunt stijgen. Zonder het extra politiepersoneel van de laatste 10 jaar zouden ouders de bewegingsvrijheid van hun jonge kinderen dus nog verder hebben beperkt.