25 augustus 2006

Hidden unemployment in disability insurance in the Netherlands; an empirical analysis based on employer data

Afwenteling van WW naar WAO sterk afgenomen

Persbericht
De verborgen werkloosheid in de WAO-instroom is in de loop van de jaren '90 vrijwel tot nul gereduceerd.

Dit suggereert dat de daling van de instroom in de WAO vanaf 2002 (en later in de WIA) niet zozeer het gevolg is van verminderde afwenteling vanuit de WW, maar van een afname van daadwerkelijke arbeidsongeschiktheid en het langer in dienst houden van (potentieel) arbeidsongeschikten. Hierbij spelen verbeterde preventie en re-integratie van ziekteverzuim en strengere uitkeringsvoorwaarden waarschijnlijk een rol.

Dit concluderen de onderzoekers Pierre Koning en Daniël van Vuuren in de vandaag verschenen CPB Discussion Papers 'Hidden Unemployment in Disability Insurance in the Netherlands' en 'Disability Insurance and Unemployment Insurance as Substitute Pathways'. In deze publicaties onderzoeken de auteurs in hoeverre substitutie tussen WAO en WW in de loop van de jaren '90 en de beginjaren van de 21ste eeuw (nog) een rol speelt.
Het bewijs voor een verborgen werkloosheidcomponent in de WAO is in het verleden weliswaar al meerdere malen geleverd - met schattingen voor perioden tot aan het begin van de jaren '90 die uiteenlopen van 10 tot 50% - maar de vele beleidsmaatregelen van de afgelopen 10 jaar nopen tot een actualisatie. De auteurs maken hierbij gebruik van databestanden met meerdere observaties per bedrijf, afkomstig van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voor de jaren 1994-2003, en de Arbeidsvoorwaardenonderzoeken (AVO) van de Arbeidsinspectie, voor de jaren 1993-2002.

WW en WAO als communicerende vaten

Sinds het einde van de jaren '70 hebben veel werknemers hun weg naar een WAO-uitkering gevonden, ook als zij eigenlijk wel arbeidsgeschikt waren. In dit verband wordt ook wel gesproken van de verborgen werkloosheidscomponent in de WAO, of van WW en WAO als 'communicerende vaten'. Sinds 1987 is een lange reeks aan beleidsmaatregelen geïnitieerd om dit probleem op te lossen, variërend van een verlaging van de uitkeringen, tot sterkere prikkels voor werkgevers voor preventie en re-integratie. Een belangrijke vraag hierbij is in hoeverre dit beleid inderdaad heeft geleid tot verminderde substitutie vanuit de WW. Daarbij kan ook 'omgekeerde substitutie' zijn ontstaan, dat wil zeggen dat arbeidsongeschikten onterecht via de WW het arbeidsproces verlaten. In vergelijking met de kosten van ontslag zijn voor werkgevers de kosten van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid in de onderzochte periode immers sterk toegenomen, met als gevolg grotere druk vanuit de WAO op de WW. Een tweede belangrijke onderzoeksvraag is dan ook of deze druk daadwerkelijk tot afwenteling naar de WW heeft geleid.

Afwenteling van WW naar WAO sterk afgenomen

Het is dus zaak twee grootheden boven water te krijgen: (i) het percentage werklozen dat onterecht via de WAO wordt 'ontslagen' en (ii) het percentage arbeidsongeschikten dat onterecht via de WW het arbeidsproces verlaat. De UWV- en AVO-bestanden geven vergelijkbare uitkomsten voor de mate van substitutie van WW naar WAO voor de periode 1993-2002 als geheel, namelijk circa 3% van de WW-instroom (dit komt overeen met iets meer dan 10% van de WAO-instroom). Er zijn echter geen aanwijzingen voor substitutie van de WAO naar de WW.
Kijken we naar de substitutie van WW naar WAO voor afzonderlijke jaren, dan blijkt sprake van een sterke afname over de tijd: in 1994 vond nog ruim 5% van de ontslagen plaats via de WAO, terwijl dit percentage in 2003 op nog maar 0,7% lag.
Het onderzoek toont aan dat de verborgen werkloosheid in de WAO-instroom grotendeels was verdwenen in 2002, het jaar waarin de WAO-instroom sterk begon te dalen. De meest recente dalingen zijn dus niet zozeer te danken aan een verdere afname van afwenteling vanuit de WW, maar waarschijnlijk aan het langer in dienst houden van (potentieel) arbeidsongeschikten en een daadwerkelijke vermindering van arbeidsongeschiktheid. Te denken valt aan een verbeterde preventie en re-integratie van ziekteverzuim enerzijds, en de scherpere toelatingseisen voor de WAO anderzijds. De oorzaak kan gelegen zijn in verschillende maatregelen vanaf 1998, zoals de WAO-premiedifferentiatie (werkgevers betalen deels mee aan de WAO-uitkeringslasten van voormalige werknemers) en de Wet Verbetering Poortwachter (re-integratieverplichtingen voor werkgever èn werknemer bij ziekteverzuim).

Vooralsnog geen afwenteling naar WW

Vooralsnog is er geen bewijs dat beleid heeft geleid tot afwenteling naar de WW, althans niet tot 2003. Nadien is de introductie van de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) in 2006 de meest verstrekkende beleidshervorming geweest. Het valt niet uit te sluiten door deze wet wel afwenteling naar de WW zal plaatsvinden. De komende jaren zal namelijk een substantiële groep werknemers met arbeidsbeperkingen ontstaan die in dienst van de werkgever blijft en voor wie de kosten van productiviteitsverlies voor rekening van de werkgever zijn. Aangezien een lagere productiviteit doorgaans gepaard gaat met een hogere ontslagkans, zal daarom meer druk ontstaan op de WW. Met het vrijkomen van nieuwe gegevens van de instroom in de WIA is nader onderzoek naar deze mogelijke nieuwe vorm van substitutie gewenst.

Kijken we naar het aandeel van de instroom over de tijd, dan zien we een sterke daling van de verborgen werkloosheidscomponent, van 5,4% van de WW-instroom in 1994 tot 0,7% in 2003. Daarnaast vinden we dat het grootste deel van de correlatie tussen WW- en WAO-instroom in de UWV-gegevens is toe te rekenen aan substitutie-effecten, en niet correlatie waar werkgevers geen invloed op hebben.

Auteurs

Pierre Koning
Daniel van Vuuren