Macro Economische Verkenning (MEV) 2004
Macro Economische Verkenning 2004
Voor het gehele jaar 2003 wordt een economische groei van 0% geraamd en voor volgend jaar van 1%. De voor Nederland relevante wereldhandel zal volgend jaar behoorlijk toenemen, met 6,5%. Het marktaandeel van Nederlandse exporteurs staat echter fors onder druk door de jarenlange verslechtering van de prijsconcurrentiepositie.
De stijging van de pensioenpremies, de lastenverzwaringen en de bezuinigingen op de overheidsuitgaven beperken de binnenlandse bestedingen. Door de lage productiegroei zal het aantal werklozen dit jaar en volgend jaar scherp oplopen tot naar verwachting 540.000 personen in 2004. De inflatie kan wel verder afnemen tot gemiddeld 1,5% in 2004.
Om binnen de in Europees verband afgesproken grenzen voor het begrotingstekort te blijven, heeft het nieuwe kabinet bovenop het Hoofdlijnenakkoord van mei 2003 tot additionele ombuigingen en lastenverzwaringen besloten. Hierdoor loopt het EMU-tekort in de huidige raming niet verder op. Voor zowel 2003 als 2004 wordt een tekort van 2,4% BBP (Bruto Binnenlands Product) voorzien.
- Geen economische groei in 2003, bescheiden groei van 1% in 2004
- Uitvoer draagt herstel, consumptiegroei valt ver terug
- Werkloosheid loopt op tot 7% in 2004
- Begrotingstekort blijft beperkt tot 2,4% BBP in 2003 en 2004
Dit zijn enige hoofdlijnen uit de vandaag gepresenteerde Macro Economische Verkenning (MEV) 2004. Het Centraal Planbureau presenteert hierin analyses en prognoses van de Nederlandse en de wereldeconomie in de jaren 2003 en 2004. Tevens bevat de MEV 2004 een speciaal onderwerp, namelijk 'Een sociaal leenstelsel: studiefinanciering volgens het boekje'.
De economische groei gaat mondiaal opveren
Factoren als boekhoudschandalen, de gespannen situatie in het Midden-Oosten, de Sars-uitbraak en de nasleep van de 'high-tech boom', welke de afgelopen twaalf maanden een negatieve invloed hadden op de internationale economische groei, verliezen momenteel aan invloed. Ook het aanhoudend ruime monetaire beleid ondersteunt de verwachting dat het herstel in de tweede helft van 2003 weer op gang kan komen.
De economische opleving in de Verenigde Staten zal vanaf de tweede helft van dit jaar aan kracht winnen, gesteund door de lage rentestanden, de verbeterende winstpositie van bedrijven, een gezonde bankensector, verdere belastingverlaging en de lagere dollar. Er wordt dan ook verwacht dat in 2004 de economische groei oploopt tot 3,5% en dat de werkloosheid afneemt.
De ontwikkeling in het eurogebied is duidelijk ongunstiger dan in de Verenigde Staten. Dit achterblijven is te verklaren uit het nadelige effect van de sterkere euro op de uitvoer en uit de geringere budgettaire en monetaire impulsen. Nadat in het tweede kwartaal de productie zelfs is afgenomen, wordt voor de tweede helft van dit jaar weliswaar een keer ten goede voorzien voor het eurogebied, maar in duidelijk geringere mate dan die in de Verenigde Staten. Voor 2004 wordt een economische groei van 1,75% in het eurogebied geprojecteerd. Dit is onvoldoende om de werkloosheid te doen dalen. Ook betekent dit dat de begrotingsproblematiek groot blijft. In de twee grootste lidstaten, Duitsland en Frankrijk, zal het begrotingstekort volgend jaar vermoedelijk opnieuw meer dan 3% van het BBP bedragen. Door de geringe groei en de sterke euro (deze wordt voor 2004 geprojecteerd op 1,15 dollar per euro) kan de inflatie in het eurogebied verder dalen, tot 1,25% in 2004.
Internationale onzekerheden blijven, al zijn ze afgenomen
Met de oorlog in Irak achter de rug zijn de internationale politieke risico's sterk afgenomen, al blijft de dreiging van terroristische aanslagen reëel. Een belangrijke onzekerheid blijft de ontwikkeling van de internationale conjunctuur. De kracht van de conjuncturele opleving is moeilijk exact in te schatten. In de afgelopen twee jaar zijn de internationale volumeramingen veelvuldig neerwaarts bijgesteld, maar gezien de meest recente indicatoren voor de Verenigde Staten zou het herstel mondiaal ook wat krachtiger kunnen zijn dan momenteel geraamd.
De MEV 2004 bevat drie onzekerheidsvarianten: een trager internationaal herstel, een zwakkere euro ten opzichte van de dollar en een hogere rente.
Nulgroei in 2003, bescheiden herstel in 2004
Twee jaar lang heeft de Nederlandse economie pas op de plaats gemaakt, namelijk vanaf het eerste kwartaal in 2001 tot en met het eerste kwartaal van dit jaar. De eerste schattingen voor het tweede kwartaal van 2003 duiden op een flinke krimp. In de centrale projectie ligt een daling van het BBP-volume van 0,5% in de eerste jaarhelft besloten, die gevolgd wordt door een lichte groei van 0,25% in de tweede helft. Voor heel 2003 wordt een nulgroei voorzien, de laagste sinds 1982. Het verwachte herstel in de tweede jaarhelft, dat vrijwel volledig op het conto van de aantrekkende internationale economie kan worden geschreven, zet daarna naar verwachting door. Dit resulteert in een prognose voor volgend jaar van 1% BBP-groei. Dit is nog altijd ruim onder de geschatte structurele groei van circa 2%, zodat de onderbezetting van de productiefactoren verder zal toenemen. Dit uit zich onder meer in een verdere stijging van de werkloosheid.
Uitvoer draagt herstel
Dit jaar zal de goederenuitvoer naar verwachting met 1% toenemen en in 2004 met 5,25%. Daarmee is de uitvoer volgend jaar naar verwachting de drager van het economische herstel. Het beeld van de uitvoer is veel somberder als gekeken wordt naar de uitvoer van de in Nederland geproduceerde goederen. Zowel dit als volgend jaar blijft de groei van de binnenslands geproduceerde uitvoer substantieel achter bij die van de relevante wereldhandel, hetgeen betekent dat Nederland marktaandeel verliest. Dit betekent dat een zorgelijke trend in de uitvoer zich voortzet. Het marktaandeel van de binnenslands geproduceerde uitvoer is sinds 1995 met ruim 25% gedaald.
De verslechtering van de prijsconcurrentiepositie, die hiervan een belangrijke oorzaak vormt, kent in essentie twee oorzaken. In de eerste plaats zijn door de relatief krappe arbeidsmarkt in de afgelopen jaren de arbeidskosten per eenheid product in de Nederlandse exportsector sinds 1998 sterker gestegen dan bij de concurrentie binnen en buiten het eurogebied. Daarnaast is de euro deze zomer circa 30% duurder ten opzichte van de dollar dan in de zomer van 2001, waardoor de prijsconcurrentiepositie een forse deuk heeft opgelopen. Volgend jaar komt naar verwachting een einde aan de reeks verslechteringen van de prijsconcurrentiepositie. De arbeidskosten per eenheid product ontwikkelen zich in ons land dan waarschijnlijk wat gunstiger dan bij onze euroconcurrenten, voornamelijk als gevolg van een hogere arbeidsproductiviteitsgroei.
Consumptiegroei valt ver terug
De particuliere consumptie zal dit jaar naar verwachting niet groeien, vooral als gevolg van de daling van het beschikbare inkomen. De koopkracht daalt dit jaar door de stijging van de pensioen- en ziektekostenpremies. Bovendien zal een aanzienlijk aantal gezinnen een teruggang in het inkomen ondervinden doordat ze hun baan verliezen en werkloos worden. Volgend jaar zullen de gezinsinkomens wel weer iets kunnen toenemen. Naar verwachting neemt de consumptie dan wat toe, met 0,75%, mede door het herstel van de beurskoersen in de afgelopen maanden.
Verdere krimp van bedrijfsinvesteringen
Voor dit jaar voorziet het CPB een verdere afname van de bedrijfsinvesteringen, met 3,75%. Door de sterke terugval in de productiegroei is er voldoende capaciteit om aan de vraag te voldoen, zodat de geneigdheid van ondernemers om te investeren in uitbreidingen gering is. Bovendien zijn de financiële mogelijkheden om te investeren beperkt vanwege de lage winstniveaus, het onaantrekkelijke beursklimaat en de aanscherping van kredietcriteria door banken. In de raming voor volgend jaar daalt het totaal van de bedrijfsinvesteringen nog iets verder, een krimp die vrijwel volledig aan de forse daling van de investeringen in bedrijfsgebouwen kan worden toegeschreven. Onder invloed van het verwachte productie- en rentabiliteitsherstel ontwikkelen alle overige bedrijfsinvesteringen zich naar verwachting volgend jaar gunstiger dan dit jaar, variërend van een uiterst bescheiden krimp van de investeringen in machines en computers tot een flinke groei van de investeringen in transportmiddelen.
Werkloosheid loopt fors op
De teruggang in de productie en de inspanningen van het bedrijfsleven om de lage rentabiliteit te verbeteren hebben tot gevolg dat de werkgelegenheid in de marktsector dit jaar naar verwachting daalt met 2%, oftewel met bijna 100 000 arbeidsjaren. De werkgelegenheid in de zorgsector en bij de overheid neemt waarschijnlijk nog wel toe, maar dit is bij lange na niet toereikend om een forse stijging van de werkloosheid te voorkomen. In de huidige raming stijgt het werkloosheidspercentage dit jaar tot 5,5%, fractioneel hoger dan het niveau van de geschatte evenwichtswerkloosheid. Er kan dan ook niet langer gesproken worden van een gespannen situatie op de arbeidsmarkt.
Volgend jaar zal de werkloosheid waarschijnlijk nog flink verder oplopen, tot 7% van de beroepsbevolking. De daling van de werkgelegenheid in de marktsector is dan weliswaar wat kleiner dan dit jaar, maar daar staat tegenover dat door de maatregelen van het kabinet de werkgelegenheid bij de overheid nagenoeg stabiel blijft. In totaal daalt het aantal werknemers in de marktsector met bijna 5% in de jaren 2002-2004.
Door de lastenverzwaringen en hogere pensioenpremies stijgt dit en volgend jaar de wig, d.w.z. het verschil tussen de loonkosten voor bedrijven en het netto looninkomen van werknemers, substantieel. Dit zorgt voor een stijging van de evenwichtswerkloosheid, die oploopt tot circa 5,5% in 2004.
Loonstijging vlakt langzaam maar zeker af
De contractloonstijging in de marktsector neemt in de raming af van 4,5% in 2001 en 3,4% in 2002 tot 2,75% dit jaar en 1,5% volgend jaar. Deze afname hangt vooral samen met de daling van de inflatie en de sterke stijging van de werkloosheid. Het aanpassingsproces naar meer gematigde contractloonstijgingen, dat ten tijde van de recessie begin jaren negentig één tot twee jaar vergde, duurt nu al drie jaar. In 1994 en 1995 daalde de contractloonstijging tot onder de inflatie, terwijl dit nu naar verwachting niet het geval is. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de loonmatiging destijds gepaard ging met lastenverlichting, terwijl de lasten voor huishoudens nu fors worden verzwaard. Loonmatiging zal een belangrijke bijdrage moeten leveren aan het economisch herstel, via verbetering van de prijsconcurrentiepositie en van de winstgevendheid van bedrijven. Het zal echter meerdere jaren van loonmatiging vergen voordat de schade aan werkgelegenheid en winstgevendheid is hersteld.
Pensioenpremies stijgen fors
De door werkgevers en werknemers te betalen pensioenpremies van bedrijven stijgen naar verwachting van 10,6% van het brutoloon in 2002 tot 13% in 2003 en 14% in 2004. Naast premieverhogingen nemen pensioenfondsen ook andere maatregelen om hun financiële positie op orde te brengen en om in de toekomst minder gevoelig te worden voor schokken in aandelenkoersen. Beperking van de indexering van pensioenuitkeringen, versobering van pensioenregelingen, vervanging van eindloonregelingen door middelloonregelingen en aanpassing van de beleggingsportefeuille behoren tot deze maatregelen.
Inflatie daalt gestaag verder
De inflatie bedraagt in 2003 naar verwachting 2%, beduidend minder dan in 2001 en 2002, toen de inflatie nog opliep tot 4,5% respectievelijk 3,5%. Het opwaartse effect vanuit de arbeidskosten is afgenomen, maar blijft dit jaar wel hoog, mede vanwege de stijging van de pensioenpremies. De invoerprijzen daarentegen vertonen zelfs een ongebruikelijk sterke daling dankzij de sterke euro. Hoewel consumenten de prijsstijging nog altijd als hoog ervaren, komt de voor dit jaar verwachte inflatie van 2% overeen met het gemiddelde over de afgelopen twintig jaar.
Volgend jaar lijkt de inflatie verder af te gaan nemen tot 1,5%. De bijdrage van de arbeidskosten per eenheid product aan de inflatie zal waarschijnlijk zeer gering zijn als gevolg van een gematigde ontwikkeling van de arbeidskosten in combinatie met een conjunctureel herstel van de arbeidsproductiviteit. De indirecte belastingen dragen volgend jaar wel aanzienlijk bij aan de prijsstijgingen. Het betreft vooral verhogingen van de motorrijtuigenbelasting, de tabaksaccijns en de accijns op brandstoffen.
Begrotingstekort in 2003 en 2004 blijft beperkt tot 2,4% BBP
De voortdurende laagconjunctuur leidt tot een geringe groei van de collectieve inkomsten en tegelijk tot sterk oplopende uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen. Desondanks blijft de toename van het begrotingstekort beperkt. Door de tekortbeperkende maatregelen van de kabinetten Balkenende loopt het begrotingstekort dit jaar met slechts 0,8%-punt op, tot 2,4% van het BBP; volgend jaar zal het tekort niet verder toenemen. Voor 2004 heeft het kabinet extra ombuigingen en lastenverzwaringen voorgesteld van 2 mld euro. Opgeteld bij de 5,5 mld euro saldoverbeterende maatregelen waartoe het eerste kabinet Balkenende al had besloten en de 3,5 mld euro uit het Hoofdlijnenakkoord, wordt in totaal volgend jaar voor 11 mld euro aan maatregelen genomen. Deze 11 mld euro bestaat voor 6 mld euro uit netto ombuigingen en voor 5 mld euro uit lastenverzwaringen. Het kabinet komt overigens voor 2004 op circa 1 mld euro minder lastenverzwaring uit dan in de CPB-berekeningen, als gevolg van het hanteren van een andere boekingswijze van financieringsverschuivingen in de zorg en van de zorgtoeslag. Daar staat tegenover dat de ombuigingen in de kabinetsberekeningen dienovereenkomstig hoger zijn.
Inspanningen om aan eisen Stabiliteits- en Groeipact te voldoen
Zonder de lastenverzwaringen en bezuinigingen van de kabinetten Balkenende zou het EMU-tekort de 3%-norm van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) ruim hebben overschreden. In het SGP is ook afgesproken dat de begrotingen structureel 'close to balance or in surplus' moeten zijn, wat in de praktijk wordt vertaald als een structureel tekort van maximaal 0,5% van het BBP. Het structurele begrotingssaldo is het EMU-saldo, gecorrigeerd voor de conjuncturele ontwikkeling. Indien het begrotingstekort niet 'close to balance' is, dan dient het structurele begrotingssaldo met ten minste 0,5% per jaar te verbeteren. Met een structureel tekort berekend volgens de methode van de Europese Commissie van 1,4% in 2003 en 0,9% in 2004, voldoet Nederland niet aan de niveau-eis, maar volgend jaar wel nog net aan de tweede mogelijkheid, de verbeter-eis.
Doel van de tekortbeperkende afspraken in het SGP is onder meer dat de Europese landen op termijn de kosten van vergrijzing kunnen financieren zonder extra lastenverzwaringen of uitgavenbeperkingen. De meeste industrielanden hebben daarvoor nu een begrotingsoverschot nodig. Tegen deze achtergrond zijn de afspraken over het begrotingsbeleid niet overdreven ambitieus. Dat het begrotingstekort in sommige landen bij de huidige slechte conjunctuur de bovengrens van 3% BBP overschrijdt, weerspiegelt dat zij gedurende de hoogconjunctuur nog onvoldoende gevorderd waren op de weg naar een structureel saldo dichtbij evenwicht of in overschot. Als het niet lukt om in goede tijden de vereiste maatregelen te treffen, dan moet het in slechte tijden. Hoewel het economisch verstandiger lijkt om structurele verbeteringen in goede tijden door te voeren, is het politiek wellicht eenvoudiger om slechte tijden te benutten voor ingrijpende hervormingen.
Huidige recessie in historisch perspectief
In diverse opzichten houdt de huidige recessie het midden tussen de twee voorgaande perioden van conjuncturele neergang, te weten 1981-1982 en 1992-1993. Begin jaren tachtig ontwikkelde de economie zich nog ongunstiger, maar de huidige recessie is dieper dan die van begin jaren negentig. Doordat de productiegroei in 2001 al gering was en aan het eind van 2004 zijn potentiële niveau nog niet heeft bereikt, duurt de huidige conjuncturele neergang wel relatief lang. Ook de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt houden het midden tussen die gedurende de twee eerdere recessies.
De ernst van de huidige recessie blijkt vooral uit de vertraging van de economische groei en de stijging van het werkloosheidspercentage, en minder uit het huidige werkloosheidsniveau. Weliswaar bevindt het werkloosheidspercentage zich momenteel op een lager niveau dan bij het begin van eerdere recessies. De oploop ervan is echter steiler dan tien jaar terug, maar is wel minder fors dan twintig jaar geleden. In structureel opzicht staat de economie er in het algemeen beter voor dan destijds. Dit geldt vooral voor de arbeidsmarkt en de overheidsfinanciën (begrotingstekort en collectieve-lastendruk). In de marktsector is de structurele situatie weliswaar gunstiger dan begin jaren tachtig, maar ongunstiger dan begin jaren negentig. Momenteel is vergeleken met begin jaren negentig de arbeidsinkomensquote hoger en zijn de investeringsquote en de rentabiliteit lager.
Speciaal onderwerp: Sociaal leenstelsel voor studiefinanciering
Een sociaal leenstelsel is een effectiever en efficiënter instrument voor het bevorderen van de toegankelijkheid van het Nederlands hoger onderwijs dan de huidige studiefinanciering. De voordelen van een dergelijk stelsel zijn dat geen subsidies worden verstrekt aan studenten die zelf hun studie kunnen betalen en dat de risico's van studeren (met name onzekerheid over inkomensontwikkeling na beëindiging van de studie) worden verzekerd. De huidige financiering van het hoger onderwijs leidt tot herverdeling van inkomen naar hogere inkomensgroepen. Bij een sociaal leenstelsel hoeft dat niet op te treden.
Het bevorderen van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs is een cruciale doelstelling van het hoger-onderwijs-beleid. De toegankelijkheid is gewaarborgd als iedereen met voldoende capaciteiten in staat is om deel te nemen aan hoger onderwijs. Als studenten niet kunnen lenen voor hun studie of geen verzekering kunnen afsluiten voor de risico's van studeren, dan kan de toegankelijkheid in gevaar komen. Bij de huidige financiering is het verstrekken van subsidies het belangrijkste middel om de toegankelijkheid te waarborgen. Studenten ontvangen direct subsidies via studiebeurzen of indirect via de bekostiging van instellingen. Deze aanpak is echter niet optimaal. Studenten die zelf hun studie kunnen betalen, ontvangen ook subsidie, terwijl de risico's van studeren niet worden verzekerd.
Het zogenoemde sociaal leenstelsel kan een betere oplossing bieden. Bij een dergelijk stelsel schiet de overheid de kosten van de studie en van levensonderhoud voor met een lening. De studieschuld hoeft alleen te worden afgelost als het inkomen na beëindiging van de studie hoog genoeg is. Dit is het verzekeringselement uit het sociaal leenstelsel. Hiervoor dient een risicopremie te worden betaald. De aflossing eindigt als de studielening inclusief risicopremie is terugbetaald. Zie ook Effecten van invoering van een sociaal leenstelsel in het Nederlands hoger onderwijs
Lees ook het bijbehorende persbericht.
De Macro Economische Verkenning (MEV) wordt jaarlijks in september gepubliceerd.