Vele rendabele veiligheidsmaatregelen in rivierengebied mogelijk
Het zogeheten Basispakket in de PKB Ruimte voor de Rivier, dat verbetering van veiligheid en ruimtelijke kwaliteit combineert, kan nog belangrijk verder worden geoptimaliseerd. Dit is vooral mogelijk door een andere aanpak langs de Nederrijn-Lek en bij Veur-Lent. In combinatie met dijkversterking langs de IJssel valt een besparing te realiseren van ruim 700 mln euro op een totale investering van 2,2 mld euro.
Dit concludeert het Centraal Planbureau in een kosten-batenanalyse over de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier deel 1, die het kabinet vrijdag 15 april jl. heeft gepubliceerd. Dit project beoogt de veiligheid tegen overstromen in het rivierengebied in 2015 weer in overeenstemming te brengen met de wettelijke normen en tevens de ruimtelijke kwaliteit in het gebied te bevorderen. Het kabinet stelt voor om dit te bereiken door een Basispakket van maatregelen, waarvan de uitvoering 2,2 mld euro gaat kosten. Daarnaast zijn er op sommige riviertrajecten alternatieve maatregelen aangewezen. Na de inspraak maakt het kabinet in deel 3 van de PKB een definitieve keuze over het pakket maatregelen.
Het onderzoek van het CPB bestaat uit twee delen. Het eerste rapport (CPB Document 82) is een kosten-batenanalyse van investeringen die de veiligheid vergroten. Daarbij is nauw samengewerkt met verschillende waterkundige experts. Het CPB heeft een nieuwe methode ontwikkeld om verwachte schade door overstromen optimaal af te wegen tegen investeringskosten om die schade te voorkomen. Vernieuwend is dat de methode zowel antwoord geeft op de vraag wanneer te investeren, als op de vraag hoeveel dan te investeren. Zo wordt een maatschappelijk-economisch optimale investeringsstrategie verkend. Omdat economische groei de schade bij overstromen verhoogt, is een daling van de overstromingskansen (= stijging van de veiligheid) nodig om de verwachte schade (risico) binnen de perken te houden. De nieuwe methode geeft aan dat optimale overstromingskansen bijna even hard dalen als dat de economie groeit. De normen voor overstromingskansen in de Wet op de waterkering, waarop ook het PKB-voorstel voor 2015 is gebaseerd, zijn echter al bijna 50 jaar constant.
De nieuwe methode voor de berekening van optimale veiligheid is toegepast op 21 dijkringen (polders omgeven door een dijk) in het rivierengebied. Deze dijkringen variëren in aantal inwoners en lengte van de dijken. Zo telt de Ooij- en Millingenpolder zo'n 14 duizend inwoners achter 18 km dijk en wonen er in de hele Betuwe meer dan 300 duizend mensen omgeven door 172 km dijk. Voor 16 dijkringen is de nu berekende gemiddelde optimale veiligheid groter dan thans wettelijk is vereist, voor 9 daarvan zelfs meer dan twee keer zoveel. Dit geldt met name voor de Utrechtse dijkringen Kromme Rijn (Utrecht) en Gelderse Vallei (Amersfoort) met korte dijken langs de rivieren. Dijkring Biesbosch (Noordwaard), ongeveer 300 inwoners en 21 km dijk, komt daarentegen voor ontpoldering in aanmerking. Omdat de uitkomsten van deze studie duidelijk afwijken van de normen in de Wet op de waterkering, is het te overwegen om deze nieuwe methode met actuele cijfers ook toe te passen op andere dijkringen in Nederland en om de veiligheidsfilosofie tegen overstromen opnieuw te doordenken en in de wet vast te leggen.
Het ontwikkelen van een nieuwe veiligheidsfilosofie blijkt overigens uitvoering van het project Ruimte voor de Rivier niet in de weg te staan, mits de maatregelen goed worden gekozen. Op die keuze concentreert zich het tweede rapport (CPB Document 83) waarin een kosteneffectiviteitstudie is gemaakt van maatregelen en pakketten in het project Ruimte voor de Rivier. Daarvoor is een methode ontwikkeld om van een maatregel of pakket met verscheidene van belang zijnde effecten in zijn geheel de kosteneffectiviteit te bepalen. Veiligheidswinst, toename van het aantal hectares gewenste natuur en (oordelen over) ruimtelijke kwaliteit en recreatieve mogelijkheden zijn de effecten waarmee in de beoordeling rekening is gehouden. Conclusie is dat het combineren van natuur met veiligheidswinst over het algemeen geen kostenvoordeel oplevert. Vanuit een oogpunt van kosteneffectiviteit lijken langs de Nederrijn-Lek zowel het Basispakket als het alternatieve pakket in de PKB Ruimte voor de Rivier niet optimaal van samenstelling. Ruimtelijke maatregelen langs deze riviertak zijn niet in voldoende mate voorhanden of zeer duur, zodat dijkversterking hier vaak kosteneffectiever is. Naast een andere samenstelling van het pakket kan ook een lichte neerwaartse aanpassing van de taakstelling voor de hoeveelheid water op deze riviertak tot kostenbesparing leiden. Het laatste stukje van die taakstelling kan vermoedelijk veel goedkoper over de Waal en de IJssel afgevoerd worden. Bij de flessenhals in de Waal tussen Nijmegen en Lent omvat het Basispakket de dijkteruglegging Lent. Het veel goedkopere alternatief met een geul door de uiterwaarden verdient echter serieuze overweging. Samen met dijkversterking langs de IJssel zou het mogelijk zijn om met behoud van een aantal belangrijke ruimtelijke maatregelen langs de benedenrivieren een pakket samen te stellen dat aan de in de PKB gehanteerde veiligheidsdoelstelling voldoet, maar dat 730 mln euro goedkoper is en bovendien duidelijk kosteneffectiever is dan het Basispakket in de PKB Ruimte voor de Rivier.