CEP2007: concurrentie op gang gekomen in zorgverzekeringsmarkt, nog niet in zorginkoopmarkt
Lees ook CPB Memorandum 178 'Raming van het bijstandsvolume in CEP 2007' en de CPB Nieuwsbrief maart/april 2007
- Op de zorgverzekeringsmarktis de concurrentie goed op gang gekomen. 18% van de verzekerden is van zorgverzekeraar gewisseld; collectieve contracten zijn een grotere rol gaan spelen. Concurrentie prikkelt de zorgverzekeraars tot lagere premies. De verliezen die zij in 2006 hebben geleden, zetten aan tot een efficiëntere bedrijfsvoering.
- Het afdwingen van doelmatigheid bij ziekenhuizen en andere zorgverleners speelt echter nog nauwelijks een rol. Wil de zorginkoopmarkt goed gaan functioneren, dan is het ten eerste van belang dat er betere, onafhankelijke informatie beschikbaar komt over de kwaliteit van de zorg, bijvoorbeeld door intensiever toezicht door de Inspectie Gezondheidszorg. Wellicht kunnen ook organisaties als vakbonden of consumentenorganisaties een rol spelen bij het waarborgen van de kwaliteit van de zorg. Een tweede vereiste voor een goed functionerende zorginkoopmarkt is dat zorgverzekeraars meer financieel risico lopen voor ziekenhuiszorg (wordt nu nog weggenomen door nacalculatie). Ook moeten er meer mogelijkheden komen om te onderhandelen over de prijzen van ziekenhuiszorg.
Dit concludeert het Centraal Planbureau (CPB) in een speciaal onderwerp in het vandaag gepubliceerde Centraal Economisch Plan (CEP) 2007. Het samenvattende eerste hoofdstuk van het CEP is al op dinsdag 20 maart jl. openbaar gemaakt. Nu het CEP in druk beschikbaar is, verschijnt de volledige publicatie. Deze gaat meer in detail in op de ramingen voor 2007 en 2008. Daarnaast bevat het CEP twee speciale onderwerpen: Eerste ervaringen met stelselherziening zorg (zie boven) en Betalingsbalansen en de dollar (zie hierna).
Tegelijk met het CEP verschijnt de CPB Nieuwsbrief 2007/1, met hierin een korte samenvatting van de ramingen, een column over de doelstellingen op het gebied van klimaat, energie en milieu, een overzicht van recente CPB-publicaties en artikelen over: Europese vennootschapsbelasting; de effecten van de WIA; het nieuwe zorgstelsel; en toename van eigenwoningbezit en hypotheekschuld ouderen.
Risico's betalingsbalansonevenwichtigheden
Tekorten en overschotten op de lopende rekening van de betalingsbalans waren in 2006 ongekend groot. De Verenigde Staten lieten een omvangrijke tekort zien; de waarde van de invoer overtrof die van de uitvoer met 860 mld dollar: dat is 6,5% van het Amerikaanse bruto binnenlandse product (BBP) en bijna 2% van het wereld-BBP. Hiertegenover staan forse overschotten in de olieproducerende landen en in China, Japan en de Aziatische nieuwe industrielanden. De lopende rekening van het eurogebied was vrijwel in evenwicht, omdat tegenover forse overschotten in Duitsland (130 mld dollar) en Nederland (ruim 50 mld dollar) aanzienlijke tekorten stonden in onder andere Spanje (110 mld dollar).
De betalingsbalansonevenwichtigheden kunnen leiden tot een neerwaartse druk op de dollarkoers, hogere Amerikaanse rente en vermindering van de Amerikaanse binnenlandse bestedingen (consumptie, investeringen en overheidsbestedingen). De mate waarin en het tijdstip waarop betalingsbalansonevenwichtigheden tot wisselkoersaanpassingen leiden is zeer onzeker.
Een lagere dollarkoers kan voor de Nederlandse economie negatieve effecten hebben. Invoer, onder meer uit Nederland wordt duurder voor de VS. Nederlandse exporteurs zullen daardoor minder kunnen afzetten. Dit effect wordt nog versterkt doordat bijvoorbeeld ook Duitse exporteurs minder kunnen verkopen naar de VS. Dat leidt ertoe dat zij ook minder zullen invoeren uit Nederland. Tegenover minder export zal overigens ook een lagere inflatie staan als effect van een waardevermindering van de dollar. Van deze lagere inflatie zal een positief effect uitgaan op de koopkracht en daarmee op de consumptie. Verder zullen door de sterk toegenomen internationale kapitaalstromen bij waardevermindering van de dollar negatieve vermogenseffecten kunnen optreden die voor Nederland macro-economisch van betekenis kunnen zijn.
WIA-instroom kleiner dan eerder geraamd
Invoering van de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) heeft er voor gezorgd dat de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen fors is teruggelopen. In 2006 stroomden circa 20 000 arbeidsongeschikten in de WIA (en nog ruim 10 000 oude gevallen in de WAO), terwijl de instroom in de WAO in 2000 nog 100 000 personen bedroeg en in 2004 60 000. Vermindering van de instroom was ook een doel van de WIA, onder meer door het laten vervallen van een uitkering voor personen die tussen de 15 en 35% arbeidsongeschikt zijn. Ook de aanscherping van keuringseisen en de verlenging van de loondoorbetaling bij ziekte (VLZ) tot 2 jaar hebben bijgedragen aan het verminderen van de instroom. Dat de instroom nog forser is afgenomen dan het CPB bij invoering raamde, heeft twee redenen:
- Het succes van de prikkelende werking van VLZ lijkt te zijn onderschat: werkgevers moeten ook in het tweede ziektejaar de ziektegelduitkering zelf betalen, werknemers ontvangen nog slechts 70% (in plaats van voorheen 90%) van het laatstverdiende loon. Dit stimuleert tot het zoveel mogelijk beperken van de ziekteduur (en daarmee tot minder arbeidsongeschiktheid).
- Ook spelen tijdelijke aanloopeffecten een rol die ervoor zorgen dat de WIA-instroom traag op gang is gekomen: het aanvragen van een uitkering na de ziekteperiode van twee jaar kost tijd, en de afhandeling van de eerste aanvragen vergt wat extra tijd.
Verder valt op dat het aandeel volledig en duurzaam arbeidsongeschikten in de WIA-instroom in 2006 aanzienlijk kleiner is (20%) dan eerder aangenomen (50%). Gelet op de herstelkansen lijkt het echter aannemelijk dat een belangrijk deel van de gedeeltelijk arbeidsongeschikten in de komende jaren alsnog in de IVA (Inkomensvoorziening voor Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten) terecht zal komen.
Hoewel van de eigen werkgever en van sociale partners verwacht wordt dat ze gedeeltelijk arbeidsongeschikten aan het werk houden, wil de re-integratie van deze werknemers vooralsnog niet lukken: ruim de helft van de groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten zit dan ook nog zonder werk.
Huizenbezit en hypotheekschuld ouderen nemen snel toe
In 1990 was 30% van de 65-plussers huiseigenaar, in 2002 al 42%. Eigenwoningbezit is langzaamaan 'gewoon' geworden. Mensen maken de keuze voor een huur- of koopwoning meestal als ze de woningmarkt betreden. Het inkomensniveau en het aanbod van huur- en koopwoningen in het verleden zijn bij deze keuze van groot belang.
Ook het aantal oudere eigenwoningbezitters met een hypotheek is flink toegenomen, en wel meer dan proportioneel met de toename van het aantal eigenwoningbezitters. Begin jaren '90 had 45% van de 65-jarige eigenwoningbezitters een hypotheekschuld, in 2002 was dit cijfer opgelopen tot 75%. Dit suggereert dat ouderen steeds vaker hun schuld niet aflossen en/of de overwaarde van hun huis willen verzilveren om daaruit te consumeren. Ook speelt mee dat mensen steeds vaker pas op latere leeftijd voor het eerst een hypotheek afsluiten. Bovendien is het aantal tweede hypotheken gestegen. Tot slot is van belang dat het aantal ouderen die het belangrijk vinden hun huis vrij van schuld aan hun kinderen na te laten, gedaald is van 43% in 1993 tot 36% in 2005, zo blijkt uit enquêtecijfers van DNB. Deze uitkomsten maken duidelijk dat het toegenomen percentage ouderen met hypotheekschuld vooral het gevolg is van rationele afwegingen, en niet van een verslechtering van de financiële positie van ouderen.