13 maart 2019

Analyses klimaatmaatregelen

Ontwerp-Klimaatakkoord doorgerekend

Persbericht
Op verzoek van de minister van Economische Zaken en Klimaat en de voorzitter van het Klimaatberaad heeft het Centraal Planbureau (CPB) de maatregelen uit het ontwerp-Klimaatakkoord doorgerekend. Ook zijn enkele varianten van het kabinet doorgerekend. Het CPB presenteert de effecten van het ontwerp-Klimaatakkoord en de aanvullende varianten in samenhang met staand beleid van het kabinet dat nog in de pijplijn zit. Op deze manier wordt de totale verandering van het ene op het andere jaar voor gezinnen en bedrijven duidelijk. Ook zonder ontwerp-Klimaatakkoord liggen er budgettaire, lasten- en inkomenseffecten in het verschiet. De doorrekening geeft de effecten voor 2021, 2025 en 2030, zodat het verloop van de effecten over de tijd inzichtelijk is.
No title

Bij de doorrekening beperkt het CPB zich tot de aangeleverde maatregelen en varianten die voldoende concreet uitgewerkt en afdwingbaar zijn. De budgettaire effecten van de maatregelen zijn zojuist gepubliceerd en samengevat in onderstaande tabel. 

Samenvattend overzicht ontwerp-Klimaatakkoord, in 2030 (prijsniveau 2018)

  Totaal klimaat- en energiebeleid Effect ontwerp-Klimaatakkoord
  inclusief ontwerp-Klimaatakkoord  
Uitgavenbeeld     (mld euro)    
Totaal EMU-relevante uitgaven 4,4 2,2
     
Lastenbeeld     (mld euro)    
Totaal beleidsmatige lasten 5,2 0,6
  - Gezinnen 3,0 0,0
  - Bedrijven 2,0 0,5
  - Buitenland 0,2 0,1
     
Niet-EMU-relevante lasten     (mld euro) 1,6 1,0
  - Gezinnen 0,3 0,3
  - Bedrijven 1,3 0,8


Daarnaast zijn de inkomenseffecten in beeld gebracht. De directe (statische) effecten staan in onderstaande grafiek / boxplot. 

Inkomenseffecten in beeld gebracht


Naast de directe effecten van de maatregelen zijn ook de inkomenseffecten inclusief mogelijke doorberekening door bedrijven en gedragseffecten van gezinnen in kaart gebracht. Omdat niet goed in te schatten is hoe de effecten zijn voor de verschillende inkomensgroepen is volstaan met een algemene berekening, die voor het totaal over alle groepen een tentatief beeld geeft.

Inkomenseffect (dynamisch, alle huishoudens)

Inkomenseffect (dynamisch, alle huishoudens)
 

Vragen en antwoorden

Hoe verhoudt de doorrekening van het CPB zich met die van het PBL?
Het PBL en CPB hebben in nauwe samenwerking de doorrekening ter hand genomen, elk voor het eigen expertiseveld. Het PBL maakt als referentiescenario gebruik van de Nationale Energieverkenning uit 2017 (NEV); het CPB hanteert het Regeerakkoord als basispad zoals geactualiseerd in december 2018. Dit is dus inclusief het reeds ingezette klimaat- en energiebeleid (RA+). Dit leidt niet tot verschillen in het eindbeeld van de effecten, wel in de verdeling tussen basispad / referentiescenario en ontwerp-Klimaatakkoord, bijvoorbeeld rondom het sluiten van de kolencentrales (niet in NEV, wel in RA+). 

In grote lijnen zijn de CPB-uitkomsten gebaseerd op hetzelfde maatregelenpakket als de uitkomsten van PBL. Maar er zijn verschillen (zie bijlage C). Allereerst zijn er maatregelen die in de beoordeling van het PBL wel een CO2-effect hebben, maar die in de analyse van het CPB niet zijn meegenomen, omdat ze volgens het CPB niet eenzijdig afdwingbaar zijn door de overheid en onvoldoende concreet uitgewerkt zijn. De invoering van de malus in de sector Industrie is hiervan een voorbeeld. Daarnaast gaat het om vijf maatregelen uit de sector Landbouw en landgebruik en één maatregel uit de sector Gebouwde omgeving. Het door het PBL berekende reductiepotentieel, waarvoor het CPB in deze notitie geen indicatie geeft van de budgettaire, lasten- en inkomenseffecten, kan hierdoor in totaal enkele megatonnen lager uitkomen. Ten tweede zijn er maatregelen zonder eigenstandig CO₂-effect die door het PBL als flankerend beleid voor het behalen van CO₂-reductie worden aangemerkt en die het CPB niet meeneemt in de analyse, opnieuw vanwege niet-afdwingbaarheid door de overheid. Ook hier ontbreekt een indicatie van de bijbehorende budgettaire, lasten- en inkomenseffecten. De door het PBL gesignaleerde omgevingsonzekerheid is niet van invloed op de CPB-ramingen. De maatvoering van maatregelen is veelal taakstellend door het CPB ingezet.

Hoe verhouden de kosten die PBL berekent zich tot die van het CPB?
Het CPB bruteert de betalingen (uitgaven, EMU-relevante lasten) tussen overheid en samenleving die bij de nationale kosten van het PBL tegen elkaar wegvallen. Het CPB brengt alle effecten in kaart afgezet tegen januari 2018. Het PBL brengt de nationale kosten van het beleid ten opzichte van de NEV 2017 in beeld. Het budgettaire en lastenbeeld van het CPB is partieel omdat het alleen mutaties ten opzichte van 2018 schetst. Het beeld van de nationale kosten van het PBL is partieel, omdat het alleen per 2018 nieuw aangekondigd beleid in kaart brengt.

Zijn de resultaten die het CPB presenteert zeker?
De gepresenteerde effecten zijn ramingen en dus onzeker. Het is niet mogelijk een betrouwbaarheidsinterval  aan te geven.

Welke informatie en modellen gebruikt het CPB? 
Voor de raming gebruikt het CPB standaardrekenmethoden, informatie van departementen en in een enkel geval de nationale kostenberekening van het PBL. Voor het vaststellen van de inkomenseffecten hanteert het CPB het model Mimosi, https://www.cpb.nl/publicatie/mimosi-microsimulatiemodel-voor-belastingen-sociale-zekerheid-loonkosten-en-koopkracht-2016 dat voor dit doel is uitgebreid.  Zie ook het CPB achtergronddocument, https://www.cpb.nl/methodologische-verantwoording-doorrekening-inkomenseffecten-ontwerp-klimaatakkoord.

Wat neemt het CPB mee in het basispad?
Het CPB hanteert het Regeerakkoord als basispad zoals geactualiseerd in december 2018. Dit is dus inclusief het reeds ingezette klimaat- en energiebeleid (RA+). Zie ook bijlage B.

Deze CPB Notitie bevat op verzoek van de minister van Economische Zaken en Klimaat en de voorzitter van het Klimaatberaad een doorrekening van de maatregelen uit het ontwerp-Klimaatakkoord plus enkele aanvullende varianten van het kabinet-Rutte III. De notitie richt zich zoals verzocht in de brief van 21 december 2018 op de budgettaire effecten, de lasten- en inkomenseffecten en de lastenverdeling.

Lees ook de brieven van 24 april 2019 van het CPB als reactie op de verzoeken van GroenLinks en PvdA om doorrekening van de CO2-heffing met flankerend beleid.

Vragen en antwoorden

Hoe verhoudt de doorrekening van het CPB zich met die van het PBL?
Het PBL en CPB hebben in nauwe samenwerking de doorrekening ter hand genomen, elk voor het eigen expertiseveld. Het PBL maakt als referentiescenario gebruik van de Nationale Energieverkenning uit 2017 (NEV); het CPB hanteert het Regeerakkoord als basispad zoals geactualiseerd in december 2018. Dit is dus inclusief het reeds ingezette klimaat- en energiebeleid (RA+). Dit leidt niet tot verschillen in het eindbeeld van de effecten, wel in de verdeling tussen basispad / referentiescenario en ontwerp-Klimaatakkoord, bijvoorbeeld rondom het sluiten van de kolencentrales (niet in NEV, wel in RA+). 

In grote lijnen zijn de CPB-uitkomsten gebaseerd op hetzelfde maatregelenpakket als de uitkomsten van PBL. Maar er zijn verschillen (zie bijlage C). Allereerst zijn er maatregelen die in de beoordeling van het PBL wel een CO2-effect hebben, maar die in de analyse van het CPB niet zijn meegenomen, omdat ze volgens het CPB niet eenzijdig afdwingbaar zijn door de overheid en onvoldoende concreet uitgewerkt zijn. De invoering van de malus in de sector Industrie is hiervan een voorbeeld. Daarnaast gaat het om vijf maatregelen uit de sector Landbouw en landgebruik en één maatregel uit de sector Gebouwde omgeving. Het door het PBL berekende reductiepotentieel, waarvoor het CPB in deze notitie geen indicatie geeft van de budgettaire, lasten- en inkomenseffecten, kan hierdoor in totaal enkele megatonnen lager uitkomen. Ten tweede zijn er maatregelen zonder eigenstandig CO₂-effect die door het PBL als flankerend beleid voor het behalen van CO₂-reductie worden aangemerkt en die het CPB niet meeneemt in de analyse, opnieuw vanwege niet-afdwingbaarheid door de overheid. Ook hier ontbreekt een indicatie van de bijbehorende budgettaire, lasten- en inkomenseffecten. De door het PBL gesignaleerde omgevingsonzekerheid is niet van invloed op de CPB-ramingen. De maatvoering van maatregelen is veelal taakstellend door het CPB ingezet.

Hoe verhouden de kosten die PBL berekent zich tot die van het CPB?
Het CPB bruteert de betalingen (uitgaven, EMU-relevante lasten) tussen overheid en samenleving die bij de nationale kosten van het PBL tegen elkaar wegvallen. Het CPB brengt alle effecten in kaart afgezet tegen januari 2018. Het PBL brengt de nationale kosten van het beleid ten opzichte van de NEV 2017 in beeld. Het budgettaire en lastenbeeld van het CPB is partieel omdat het alleen mutaties ten opzichte van 2018 schetst. Het beeld van de nationale kosten van het PBL is partieel, omdat het alleen per 2018 nieuw aangekondigd beleid in kaart brengt.

Zijn de resultaten die het CPB presenteert zeker?
De gepresenteerde effecten zijn ramingen en dus onzeker. Het is niet mogelijk een betrouwbaarheidsinterval  aan te geven.

Welke informatie en modellen gebruikt het CPB? 
Voor de raming gebruikt het CPB standaardrekenmethoden, informatie van departementen en in een enkel geval de nationale kostenberekening van het PBL. Voor het vaststellen van de inkomenseffecten hanteert het CPB het model Mimosi, https://www.cpb.nl/publicatie/mimosi-microsimulatiemodel-voor-belastingen-sociale-zekerheid-loonkosten-en-koopkracht-2016 dat voor dit doel is uitgebreid.  Zie ook het CPB achtergronddocument, https://www.cpb.nl/methodologische-verantwoording-doorrekening-inkomenseffecten-ontwerp-klimaatakkoord.

Wat neemt het CPB mee in het basispad?
Het CPB hanteert het Regeerakkoord als basispad zoals geactualiseerd in december 2018. Dit is dus inclusief het reeds ingezette klimaat- en energiebeleid (RA+). Zie ook bijlage B.

13 maart 2019
Uit een eerdere verkenning van het CPB blijkt dat lastenverzwaringen via energie- en klimaatbeleid denivellerend werken . Dit komt bijvoorbeeld doordat lagere inkomens meer energie verbruiken dan hogere inkomens, wanneer dit wordt afgezet tegen het inkomen. In de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord is daarom een meer toegespitste analyse uitgevoerd waarin rekening wordt gehouden met verschillen in energieverbruik en mobiliteit tussen groepen. Omdat deze verschillen geen standaard onderdeel zijn van het koopkrachtinstrumentarium van het CPB, hebben we hiervoor gebruikgemaakt van aanvullende externe databronnen om deze verschillen bij te schatten.

In de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord (en staand energie- en klimaatbeleid na 2018) worden zowel de directe inkomenseffecten in kaart gebracht als de doorwerkingseffecten. Het CPB brengt enerzijds het directe effect van het beleid in kaart, er bijvoorbeeld van uitgaande dat er niets verandert aan het gedrag van huishoudens. Daarnaast maken we een inschatting van de doorwerkingseffecten. Bedrijven zullen (zeker bezien over een langere periode) de lastenverzwaringen proberen af te wentelen met hogere tarieven, terwijl huishoudens in reactie op hogere lasten en prijzen hun gedrag zullen aanpassen. De analyse van de doorwerkingseffecten beperkt zich tot een algemeen beeld bezien over alle huishoudens, en is alleen uitgevoerd voor het beeld in het eindjaar van de analyse (2030). De directe effecten zijn zowel voor 2021 (eindjaar kabinetsperiode) als 2030 in kaart gebracht. 

Dit achtergronddocument geeft een methodologische verantwoording bij de berekende inkomenseffecten van het ontwerp Klimaatakkoord en het staand energie- en klimaatbeleid na 2018. Hoofdstuk 2 beschrijft de gehanteerde aanpak. Achtereenvolgens gaan we in op het concept inkomenseffect, op de uitgevoerde bijschattingen in het koopkrachtinstrumentarium om de analyses te kunnen uitvoeren, en op de doorwerkingseffecten. Hoofdstuk 3 beschrijft op hoe we met deze aanpak de specifieke maatregelen op het terrein van energie en klimaat hebben doorgerekend. 

Auteurs

Patrick Koot
Monique de Haard
Johannes Bollen

Contactpersonen